Cooltuyn, vader van de Hervorming in Noord-Holland
Voormalig priester Cornelis Cooltuyn wordt wel de vader van de Hervorming in Holland en het Noorderkwartier genoemd. Dat geeft al zijn belang aan voor de Reformatie in Nederland.
Toch blijft er nog veel onbekend over zijn leven. Gelukkig geeft zijn enige boek, ”Dat euangeli der armen”, uit 1559 antwoord op een aantal vragen. Verder onderzoek leverde aanvullende informatie op.
Cornelis Cooltuyn werd in Alkmaar geboren. Hij ontving er een goede scholing; later bleek hij niet alleen zijn moedertaal uitstekend te beheersen, maar ook het Latijn en –wat uitzonderlijk was in zijn dagen– het Hebreeuws en het Grieks.
In 1551 werd hij priester in zijn vaderstad. En daar ging het al spoedig mis in de ogen van sommige plaats- en tijdgenoten. Zelfs zijn moeder was het geheel oneens met de gewijzigde opvattingen van haar zoon en zij onterfde hem om zijn „lutherye.” Ambtgenoten bezagen hem met een scheef oog.
Een van hen was de geleerde pastoor van Wormer, Maarten Donck of Duncanus. Deze waarschuwde Cornelis dat hij moest ophouden met het verkondigen van zijn „nieuwe leringen” en bestrafte hem omdat hij allerlei instellingen van de „heilige kerk” op „valse wijze” preekte.
Hoewel Duncanus een invloedrijke geestelijke was, trok Cooltuyn zich niets van hem aan. Dat hij het in zijn vaderstad niet gemakkelijk had, blijkt uit zijn woorden dat hij getrouw zijn dienst had verricht „zo veel onze Babylonische gevangenis zich enigszins kon verdragen, met de reine leer van het Evangelie.”
Enkhuizen
Enkhuizen werd de volgende stad waarin hij als priester zou dienen, maar waarin ook over de inhoud van zijn preken zou worden geklaagd. Niemand minder dan de beruchte inquisiteur Ruardus Tapper werd ingeschakeld en Cooltuyn werd in Den Haag ontboden om zich daar te verantwoorden. Hij ging, maar in plaats van zich te verdedigen nam hij het initiatief met de vraag wie zijn beschuldigers waren. Dat werd hem niet meegedeeld, en zo strandde het verhoor.
Tegelijk viel het op dat Tapper bij hoge uitzondering mild was. Hij liet Cooltuyn gaan op voorspraak van enige burgers, zij het met de waarschuwing dat deze zich „moest verbeteren”, want anders zou hij „als relaps” (wederafvallige) dubbel gestraft worden.
De onvrede bij sommige medegeestelijken bleef. Toen meende Tapper een oplossing gevonden te hebben door Cooltuyn als een soort van pastoraal medewerker voor zieken en arme mensen te benoemen. Geheel tegen de zin van de onderinquisiteur Sonnius, die klaagde dat Cornelis Cooltuyn met het „venijn” dat hij vanaf toen „in heimelijke vermaningen” uitstortte meer bereikte dan hij ooit in zijn „openbare predicatiën” gedaan had. Daarop verplaatste Tapper Cooltuyn naar Alkmaar.
Zware klachten
In zijn geboortestad onderwees Cooltuyn kinderen. Zelfs werd hij gekozen als opvolger van een overleden priester. Omdat hij wel preekte maar de mis niet wilde bedienen, duurde deze periode slechts twee weken. Hij schreef hierover: „Omdat ik mij nu ganselijk niet wilde mengen in hun Missen, vespers, waken, loven en schandelijke sacramentsomgangen… teneinde mijn naasten alzo te schandaliseren, zo was mijn predicatie niet ontvankelijk.”
Als gevolg van opnieuw „zware klachten” kwam inquisiteur Nicolaus de Castro naar Alkmaar om de afvallige bij verrassing „op gewelddadige wijze te vangen”, maar, aldus Cooltuyn: „uit wiens handen, mij God door Zijn engel verlost heeft.” Overduidelijk schreef hij zijn redding aan God toe: „Aangezien dan dat de eeuwige God en genadige Vader, mij uit deze angier (benauwdheid) en perikel (gevaar) verlost heeft: mag ik niet wel rechtuit zeggen dat Hij mij van de dood tot het leven gebracht heeft?”
Zonder vrees
De volgende stad waar Cornelis onderdak zocht was Emden. Hij hoorde er dat al zijn goederen verbeurd verklaard waren. Hij besloot er zijn boek ”Dat euangeli der armen” te voltooien. Lovend liet hij zich uit over zijn nieuwe woonplaats: hier kon hij God dienen „zonder vrees in rechtvaardigheid en heiligheid alle dagen zijns levens.”
Ook ontmoette hij er medechristenen, die evenals hijzelf in de „gevaarvolle” tijden waren als „gevangenen met grote droefheid.” Hij troostte hen met de woorden van Paulus „dat wij met de droevigen bedroefd zullen zijn en die gevangenen gedachtig wezen alsof wij zelf gevangen waren, waartoe ook Christus van de zijnen vordert om de gevangenen te visiteren.” Tot „profijt” van die christenen gaf hij zijn ”Dat euangeli der armen” uit.
Het nut van zijn medechristenen stond in zijn boek centraal. Hij wenste hun zekerheid toe aangaande „die christelijke, rechte leer”, alsook van de „pauselijke valse leer” die zij moesten schuwen. Dan zouden ze „genoegzame troost” vinden in hun gevangenis en in hun benauwdheid om Christus’ wil.
Martelaarschap
Cooltuyn heeft zich in zijn boek ook verdedigd. Hem was verweten dat hij het martelaarschap was ontvlucht. Hij antwoordde dat hij zijn „bloed voor deze lering” niet had hoeven te vergieten, want Christus Zelf had Zijn apostelen bevolen om niet roekeloos de vijanden af te wachten teneinde gevangen en gedood te worden. Ze moesten juist in een andere stad vluchten als men ze in de ene vervolgde. Hij besloot: „Dit gebod van Christus raakt immers ook mij, dit exempel van Christus, Zijn profeten en apostelen dient ook mij.”
Daar kwam bij dat God niet had toegestaan dat hij bij verrassing overvallen was, God had hem door Zijn bode voor de komst van de vijand „vermaand” en had hem om te ontkomen „bekwame middelen” gegeven.
In de vorm van een samenspraak worden in het boek de voornaamste waarheden van het Evangelie besproken. Opvallend veel Bijbelplaatsen en citaten uit de werken van de kerkvaders en de reformatoren worden aangehaald. Vooral is Cooltuyn radicaal in zijn afwijzing van de leer van de transsubstantiatie.
Guido de Brès
Cornelis zou zijn verdere leven in Emden blijven. Toen een van de predikanten overleed, werd hij in zijn plaats beroepen. Veel kerkelijk werk heeft hij in allerlei gemeenten in West-Friesland en Noord-Holland verzet.
Zijn orthodoxie was bekend bij zijn medestanders, zodanig dat hij een van degenen is geweest die de door Guido de Brès opgestelde Nederlandse Geloofsbelijdenis hebben doorgenomen.
Cornelis Cooltuyn overleed in oktober 1567 in zijn woonplaats. Tweemaal is hij gehuwd geweest, ook zo gaf hij aan geheel gebroken te hebben met de Rooms-Katholieke Kerk.
Beproefd
Op allerlei manieren probeerden de rooms-katholieke geestelijken Cooltuyn de „lutherije” vaarwel te laten zeggen. Hij schreef:
„De assessor (Martinus Duncanus) vermaande mij schijnbaar uit christelijke liefde dat ik die ketterij verlaten zou en mij bij de Rooms-Katholieke Kerk zou houden. Daarin zou ik overeenkomstig mijn bekwaamheid veel goeds kunnen doen tot mijn eigen voordeel. „Want”, zei hij, „zolang als u deze Lutherie aanhangt, zult u niet veel verdienen, u zult ook niet tot eer maar tot schande geraken. U hoeft dan geen goede dagen meer te verwachten, maar zult altijd in gevaar blijven, zoals u nu al gedeeltelijk ondervonden hebt. Maar als u zich gedraagt als een Katholiek man, dan zult u groot geacht worden en u zult goede dagen hebben en ik zal u binnen korte tijd helpen aan een kerkelijke gemeente met een opbrengst van honderd kronen.”
Aldus werd ik beproefd om van Christus en Zijn Woord af te wijken, zowel door dreigementen als door beloften.”
Volmaakte Zaligmaker
„Degenen die Christus preken moeten onderwijzen dat Hij de Messias, dat is Christus de beloofde Zaligmaker is. Dat Hij de weg is, de waarheid en het leven. Dat Hij is onze wijsheid, rechtvaardigheid, billijkheid en verlossing. Dat Hij is onze advocaat, Middelaar en verzoening. Kortom, dat in Hem volmaakte zaligheid en buiten Hem geen zaligheid is. Tegenwoordig zijn er veel mensen, die Christus niet voor een volmaakte Zaligmaker houden, maar zij zoeken zaligheid door hun werken… Als dan die mensen deze leringen horen, zo worden ze in hun geest verstoord en knarsen ze met hun tanden. Zij rusten niet van hun arbeid, noch van hun moeiten voordat die leraars zijn omgebracht en vernield. Voorbeelden hebben wij hiervan in deze tijden zeer veel.”
(Cooltuyn over de prediking in zijn ”Dat euangeli der armen”.)