Elke overheid heeft een geloof
Titel:
”Grenzen aan tolerantie. Erasmus, Hugo de Groot, Spinoza en de actualiteit”, onder redactie van Wil Derkse
Uitgeverij: Damon, Katholieke Universiteit Nijmegen, Soeterbeeck Programma, Budel 2004
ISBN 90 5573 519 1
Pagina’s: 125
Prijs: € 11,90. Tolerantie staat in het brandpunt van de belangstelling, zodat het ene boek na het andere verschijnt. Eén zo’n boek is de bundel ”Grenzen aan de tolerantie”, een verzameling van zes lezingen.
Nederlanders zijn nooit een eensgezind volk geweest. Al vanaf de Reformatie hebben ze moeten leren om te gaan met verdeeldheid. Het is niet altijd even goed gelukt. Tolerantie heeft heel duidelijk een geschiedenis. In de ene eeuw mocht meer dan in de andere, en tolerantie kon ook betrekking hebben op zeer verschillende zaken of groepen mensen. Nu eens kreeg het probleem van de verdraagzaamheid nauwelijks aandacht, dan weer werd er enorm veel over gesproken en geschreven. Zo’n tijd beleven we nu.
Nu is het bij een onderwerp zoals tolerantie niet onbelangrijk te weten wie er aan het woord is. Een SP’er zal er anders over oordelen dan een SGP’er, en de grenzen van de verdraagzaamheid op zijn eigen manier afbakenen. Laten we ons daarom eerst afvragen wat de achtergrond is van dit boekje. Het is opgenomen in een serie die het Soeterbeeck Programma heet. Soeterbeeck is een studiecentrum van de Nijmeegse universiteit, en het programma is gericht op „reflectie, conversatie en debat over wetenschap, samenleving en levensbeschouwing.” Dat maakt ons niet zo veel wijzer. De Nijmeegse universiteit voert in haar naam nog altijd het woordje katholiek, maar dat zegt weinig anders dan dat de meeste mensen die er werken min of meer weet hebben van de rooms-katholieke traditie. Het is in elk geval niet bij voorbaat gegeven dat de discussies in Soeterbeeck gevoerd worden vanuit een gezamenlijk uitgangspunt. Wie verwacht hier een typisch rooms-katholieke visie aan te treffen, komt niet aan zijn trekken. Het belangrijkste gemeenschappelijke kenmerk van de auteurs lijkt te liggen in de benadering. De meesten zijn filosoof en zien tolerantie als een filosofisch vraagstuk. En zoals je van een discussiecentrum kunt verwachten, kiest ieder zijn eigen invalshoek.
De eerste drie bijdragen behandelen grote denkers uit het verleden. Miriam van Reijen schrijft over Spinoza, Arthur Eyffinger over Grotius en Wil Derkse over Erasmus. De laatste drie gaan over onze eigen tijd. Marcel Bekker vraagt zich af wat eigenlijk verstandige tolerantie is, Bas van Stokkom bepleit eerherstel voor weerbaar en fatsoenlijk handelen en Theo de Wit bespreekt twee filosofen van de twintigste eeuw, Herbert Marcuse en Carl Schmitt. Een leidende gedachte of duidelijke strakke lijn zit er niet in. Het bundeltje blijft een tamelijk willekeurig geheel, dat zes losse artikelen in één band samenvoegt.
Spinoza
Maar misschien zit er toch meer eenheid in dan oppervlakkig schijnt. Eenheid tussen mensen onderling ontstaat wanneer ze elkaars opvattingen over goed en kwaad delen. Dan zullen ook hun ideeën over tolerantie op elkaar gaan lijken. Is zo’n hogere eenheid hier te vinden? Een interessant geval is dan meteen de eerste bijdrage, van Miriam van Reijen. Ze vertelt ons dat Spinoza het verdedigbaar achtte de vrijheid van godsdienst te beperken als dat voor de vrijheid van denken beter zou zijn. Als je dat leest kun je de wenkbrauwen fronsen, maar je zult er niet zo veel betekenis aan toekennen wanneer je beseft dat Spinoza -gelukkig maar, zou ik zeggen- geen invloed gehad heeft op het tolerantiebeleid van de zeventiende-eeuwse overheden.
Maar Van Reijen pakt zelf het idee op. Ze geeft een actueel voorbeeld. Onlangs is voorgesteld het godsdienstonderwijs op islamitische scholen en in de moskee te controleren, „om kinderen de gelegenheid te geven zelf na te denken, vrij van té dwingende godsdienstige invloed.” Ruimer genomen betekent het: geen kerkelijk gezag tolereren, dat de vrijheid van denken en handelen van de kerkleden belemmert. Dan ben je tolerant in de zin van Spinoza.
Het is eigenlijk wel een sterk staaltje dan nog van tolerantie te spreken. Je begint met elke vorm van godsdienstonderwijs te verbieden, en dan beweer je met een stalen gezicht dat we nu pas allemaal vrij zijn. Toch is deze gevolgtrekking in Spinoza’s gedachtegang logisch, want voor hem staat de vrijheid van de individuele mens bovenaan. Dan kun je ook volhouden dat het voor een kind van zes jaar beter is als het zich een eigen zelfstandige mening vormt over goed en kwaad, zonder dat het zich door godsdienstlessen van de wijs laat brengen.
Zulke warrige redeneringen komen in onze tijd inderdaad voor. Van Reijen kan ze immers illustreren met een modern voorbeeld, dat van controle op islamitische scholen. Iemand als Ayaan Hirsi Ali zou je een hedendaagse spinoziste kunnen noemen. De onontkoombare conclusie lijkt mij dan dat Spinoza net als zijn Somalische volgelinge een tegenstander van tolerantie is geweest.
Ruimte voor iedereen
Vindt Van Reijen dat ook? Ik geloof het niet, en dan moeten we ons goed realiseren dat deze bundel niet als titel draagt ”Tolerantie”, maar ”Grenzen aan tolerantie”. Zij omschrijft tolerantie als „het niet voorkómen of belemmeren van iets dat men als kwaad of ongewenst beschouwt, terwijl men wel in staat is dat te doen.” Dat is een goede definitie. We tolereren alleen iets dat we eigenlijk verkeerd vinden, en dat we wel kunnen, maar niet willen beletten. Zodra wij een kwaad te ernstig achten om het nog toe te staan, houden we op met tolereren en hebben we onze grens bereikt. Dat kritieke punt ligt blijkbaar voor Spinoza -en mij dunkt ook voor de schrijfster- op het terrein van de godsdienst.
Dat geldt ook voor de zeventiende-eeuwers. Als die spreken over tolerantie, gaat het eigenlijk altijd over religie, over de godsdienstige verscheidenheid die uit de Reformatie was voortgekomen. Een goed voorbeeld is het artikel van Eyffinger over Hugo de Groot. De Groot wil het vraagstuk van de verdeeldheid niet zozeer oplossen langs de weg van tolerantie als wel door herstel van de verloren eenheid. In zo’n verenigde kerk zouden de centrale waarden van het christelijk geloof door allen beleden moeten worden, en in het overige moest men elkaar vrijlaten. Maar dat moest dan ook. In de jaren dat De Groot in Holland tot de politieke leidslieden behoorde, wilde hij remonstranten en contraremonstranten dwingen tot onderlinge verdraagzaamheid binnen de grenzen van de ene gereformeerde kerk. Hij vergat toen zijn irenisme, schrijft Eyffinger. Ik zou zeggen: hij bleef zichzelf gelijk. Hij wilde één grote Nederlandse kerk, waarin ruimte was voor iedereen. Maar wie van zo’n kerkelijke vergaarbak niet weten wilde, moest de gevolgen dan ook dragen. De Groots tolerantie is anders dan die van Spinoza, maar bij beide raakt als het er op aankomt de vrijheid van godsdienst in de verdrukking.
Geloof in de Verlichting
Dat geeft hun opvattingen iets moderns. Hun probleem ligt daar, waar het voor moderne liberalen nog altijd ligt. Die willen twee dingen die niet goed samengaan. Ze willen tolerantie, en tegelijk de invloed van de godsdienst zo veel mogelijk terugdringen. Beide doelen verenig je dan met elkaar, door godsdienst zo veel mogelijk te verstoppen. Gelovigen zijn zelf intolerant, daarom moet godsdienst beperkt blijven tot de privé-sfeer en mag ze geen invloed hebben op het publieke domein. Deze oplossing van het probleem wordt door liberale politici meestal betiteld als scheiding van kerk en staat. Die scheiding moet vooraf gaan aan alle tolerantie.
Die gedachte leeft kennelijk zo sterk dat ze ook in deze bundel is terug te vinden, alsof ze vanzelf sprak. Heel treffend wordt dat geformuleerd door De Wit: „De scheiding van politiek en religie en van kerk en staat heeft de tolerantie mogelijk gemaakt.” Nee, dat is liberale theorie, geen geschiedenis. Historisch gezien is deze stelling voor Nederland onjuist. In de zeventiende eeuw waren kerk en staat niet gescheiden, maar er bestond wel tolerantie. En scheiding van politiek en religie bestaat nergens, bestond ook niet onder de paarse kabinetten, als we het begrip religie ruim opvatten, in de zin van levens- en wereldbeschouwing. Elke overheid heeft een geloof, een opvatting over goed en kwaad, die haar leidt bij het maken van wetten. Zo ook het liberalisme: dat vindt zijn inspiratie, zoals De Wit terecht schrijft, in „intolerante rationalistische dromen over een homogene verlichte cultuur, waaruit de religie is weggezuiverd.”
Dat lijkt mij dan ook het eigenlijke probleem van hedendaagse tolerantie. Liberale partijen zoals de VVD, D66 en de LPF zijn zelf in de grond van de zaak intolerant. Ze willen geen invloed van de godsdienst op het publieke leven, maar zijn evenmin neutraal. Zij propageren een eigen geloof, dat gebaseerd is op de waarden van de Verlichting. Die waarden moeten algemene ingang vinden door godsdienstloos onderwijs voor kinderen en inburgeringscursussen voor volwassenen. Wat de filosofen in deze bundel over tolerantie schrijven is wetenswaard en interessant, maar wel in diverse bijdragen door deze liberale visie beïnvloed. Aan de wezenlijke bedreigingen gaan ze dan ook veelszins voorbij.