Israël voorop
Efeze 2:12a
„Dat gij in die tijd waart zonder Christus, vervreemd van het burgerschap Israëls en vreemdelingen van de verbonden der belofte.”
Het verbond met God heeft waarlijk op hen betrekking. Daarom hebben zij in waarheid de Christus en de wetten van God en zij volgen die, begiftigd met het burgerschap van God.
„Nu echter ingeënt in Christus Jezus, bent u die ver verwijderd was (…).” Nu zet de apostel Paulus uiteen door Wie en op welke manier de Efeziërs en andere heidenen vervreemd waren van Christus en van God. Er heerste vijandschap tussen de Hebreeën, die door de besnijdenis in het burgerschap waren opgenomen en daardoor dicht bij de Heere waren gesteld, en de volken die vervreemd waren van dat burgerschap en daardoor als het ware ver van de Heere verstrooid waren. Want wat de Joden als rechtvaardige en goddelijke wetten in acht namen, verafschuwden de heidenen, aan wie ze ook niet waren gegeven. Maar deze wet of overlevering was als een soort tussenruimte, een omheining, die de Hebreeën en de overige volken van elkaar scheidde. De echte vijandschap, het echte verschil echter tussen Joden en heidenen, was dat de eersten de ware God dienden en de laatsten helemaal niet.
Martin Bucer, predikant in Straatsburg
(”De brief van Paulus aan Efeze”, 1527)