Verzoening
Efeze 1:7
„In Welken wij hebben de verlossing door Zijn bloed, namelijk de vergeving der misdaden, naar de rijkdom van Zijn genade.”
Paulus zegt het werk van de Middelaar tamelijk uitgebreid uiteen. In Christus, zegt hij, hebben wij de verzoening door Zijn bloed, de vergeving van de zonden. Immers, omdat wij van nature niets anders kunnen dan zondigen en het hele denken van het menselijk hart van kindsbeen af geneigd is tot het kwaad (Genesis 8:21), zijn wij verkocht onder de zonden en de dood.
Van deze slavernij, ja zelfs van de dood, bevrijdt alleen de Zoon ons werkelijk. En dit neemt hier een aanvang, wanneer Hij de Geest der vrijheid schenkt, Die ons weer terugroept en ook aandrijft tot hetgeen betamelijk is en tot een leven dat Gode waardig is, hoezeer intussen nog steeds in de leden van ons door de zonden bedorven lichaam de kracht woedt die ons aftrekt tot het kwaad. Paulus noemt op een andere plaats deze kracht de wet van de leden en van de zonden. Maar deze Geest is een zeker pand, een verzegeling en een zalving, van de volle vrijheid, die de uitverkorenen eerst dan zullen ontvangen wanneer hun sterfelijke lichamen veranderd zullen zijn tot een onsterfelijk leven, wanneer zij opgewekt zijn door Christus op de jongste dag.
Over deze Geest spreekt Paulus (Romeinen 8:9-11): U leeft nu reeds niet het leven van het vlees, maar dat van de Geest, omdat de Geest van God in u woont.
Martin Bucer, predikant te Straatsburg
(”De brief van Paulus aan Efeze”, 1527)