Prinsjesdag waardevol symbool in klagende samenleving
Het is gemakkelijk er een beetje schamper over te doen. Zo van: het is wel mooi hoor, die Prinsjesdag, met die fraai geklede militairen, de paarden, de koetsen, de Troonrede en het koffertje. Maar wat héb je er nu uiteindelijk aan? En het kost toch ook een smak geld om die hele santekraam elk jaar weer op te tuigen? Al die bombarie, dat vertoon, die glamour, dat is anno 2017 toch geheel uit de tijd? Niemand begrijpt meer waar al die ouderwetse symboliek voor dient. Laten we er maar gewoon mee stoppen. En laat de minister-president, als de meeste politieke partijen dat tenminste willen, dan maar elk jaar de Troonrede voorlezen. Want de koning, die heeft toch geen werkelijke macht.
Zo kún je redeneren. En een deel van Nederland, al is het een duidelijke minderheid, redeneert daadwerkelijk zo. Neem het SP-Kamerlid Karabulut. Zij gaat al jaren niet meer naar de Ridderzaal. „Surrealistisch” en „archaïsch” zijn de woorden die bij haar opkomen als ze denkt aan Prinsjesdag en de Troonrede, zei ze dinsdag in NRC Handelsblad. Karabulut voelt zich er als republikein vooral „ongemakkelijk bij”, en laat haar plekje in de Ridderzaal tijdens dat „negentiende-eeuwse ritueel” leeg.
Nu is het negeren van Prinsjesdag natuurlijk ieders recht. Niemand wordt gedwongen van dit gebeuren te genieten of eraan deel te nemen. Maar de redenering dat we er als land niets aan zouden missen als we Prinsjesdag zouden afschaffen, is voor veel tegenspraak vatbaar. Zelfs een wat ‘kale’ Prinsjesdag, zoals we die dinsdag beleefden, te weten een derde dinsdag in september met een beleidsarme begroting en die níét gevolgd wordt door algemene politieke beschouwingen, heeft onmiskenbaar waarde.
Twintig jaar geleden schreef Mirjam Rothfusz een boeiende studie getiteld ”De bede in de Troonrede”. In dit boekwerkje analyseert de auteur hoe de bede in de Troonrede door de eeuwen heen gefunctioneerd heeft en waardoor het komt dat het weglaten of aanpassen van die bede in de samenleving altijd zo veel emotie heeft opgeroepen.
Dat is op zich al boeiende materie. Maar wat ook interessant is, is dat zij in de eerste hoofdstukken ingaat op het belang van rituelen en symbolen voor een samenleving en voor een volk. Enkele citaten: „Symbolen onthullen een diepere werkelijkheid. Zij vormen een moment om ergens bij stil te staan.” In dit geval: de waarde van onze democratische rechtsstaat en onze constitutionele monarchie. „Mensen kunnen niet zonder rituelen. Zij geven zin aan het collectieve bestaan. Zonder ritueel –een verschijnsel waarvan herhaling één van de essenties is– verliest een samenleving identiteit. Alles wordt grijs.”
Rothfusz slaat hiermee de spijker op de kop. Zeker, we kunnen als natie best voortbestaan zonder Prinsjesdag. Maar we zouden er wél veel aan missen. Het zou ronduit dom zijn om in een tijd waarin er allerwegen geklaagd wordt over verkilling van de samenleving, over een gebrek aan binding tussen bevolkingsgroepen en over het ontbreken van gedeelde waarden en een gezamenlijke identiteit, nu juist één van de weinige symbolen van eenheid die we nog hebben, te weten het feest van Prinsjesdag, af te schaffen.