Op rotsen ploegen met verwachting
„Het is een grote zegen als de Heere ambtsdragers laat beleven dat ze niets zijn in de ogen van God. Zodra een evangelist of predikant zichzelf belangrijk gaat vinden, is het fout.” Het is, aldus evangelist L. Versteeg (67), het allerbelangrijkste dat de Heere je gebruikt. „Ik durf niet te ontkennen dat Hij vrucht heeft gegeven.”
Om gezondheidsredenen moet de evangelist van de Gereformeerde Gemeenten zijn werk op de post in Alkmaar neerleggen. Officieel per 1 maart, maar het afscheid had 6 februari al plaats. „Het heeft strijd gekost”, vertelt Versteeg, die inmiddels naar Rijssen is verhuisd. „Als je dominee bent, mag je na je emeritaat nog preken. Bij mij is dat niet zo.” Hij is nog wel van plan de komende tijd een aantal preken op schrift te stellen en er een boekje van te maken. „Misschien heeft iemand er nog iets aan.”
Versteeg, geboren in Barneveld en getogen in het buurdorp Garderen, werkte voordat hij evangelist werd jaren in de meubelzaak van zijn ouders in Garderen. „De winkel was mijn afgod”, vertelt hij. „Daar sliep ik ’s nachts niet van. Antiek en alles wat mooi was verkocht ik. En het liep als een trein. Maar de Heere heeft me staande gehouden. En toen zag ik hoe ellendig arm ik was met alles wat ik had. Toen besefte ik dat ik afhankelijk was van de Heere. Ook in mijn werk.”
In zijn Uddelse tijd is Versteeg diaken geweest bij ds. P. van der Bijl. Later, toen hij weer in Barneveld woonde, was hij achtenhalf jaar ouderling. De pluszestiengroep die hij catechiseerde, bestond uit meer dan 75 jongelui. „Dat kon eigenlijk niet. Maar jaren later mocht ik horen dat ik voor sommigen jongens het middel ben geweest.”
Versteeg werd uiteindelijk evangelist door te reageren op een advertentie in ”De Saambinder”. „Ik durfde niet en heb een heel kort briefje geschreven. Ik werd niet aangenomen. Dat was een dreun. Maar ook van een herhaalde oproep kon ik niet meer af.” Hij reageerde opnieuw en werd toen wel aangenomen.
Zonder verdere studie -„Barneveld was mijn leerschool”- ging hij een weekend over naar Alkmaar, waar hij evangelist J. Kwantes zou opvolgen. Zondagavond 12 oktober 1986, daags voordat Kwantes overleed, sprak Versteeg er over het verloren schaap. „Ik was door en door nat. Ik vergeet het nooit weer.”
En daarmee was het werk begonnen. Van ds. J. Mijnders kreeg hij nog wel wat wijze lessen. „Maar niet veel. Hij zei dat ik ervoor moest zorgen niet steeds dezelfde verkondiging op te hangen aan een andere tekst. En ik heb geprobeerd me daaraan te houden.”
Toen Versteeg zesenhalf jaar later weer wegging, was de post in Alkmaar uitgegroeid tot honderd mensen. Het gebouw was te klein geworden. „Ds. A. F. Honkoop heeft zich ingezet voor de komst van een nieuw gebouw en een woning.” Maar voordat de bouw klaar was, plaatste het deputaatschap Versteeg over naar Tilburg, om daar evangelist J. W. N. van Dooijeweert op te volgen.
De overstap naar het Brabantse land „ging met veel strijd gepaard.” „We hebben er eerst drie tropenjaren gehad. Maar de laatste drie jaar ben ik toch met zegen in Tilburg geweest. Er was aanwas. Mijn vrouw is daar ook heel actief geweest.” Mevrouw Versteeg startte er onder andere een kinderclub. Na zes jaar ging het echtpaar terug naar Alkmaar. Versteeg wisselde met H. J. van den Boogaart van evangelisatiepost. De eerste periode in Alkmaar en de laatste drie jaar in Tilburg ziet evangelist Versteeg als het hoogtepunt van zijn evangelisatiearbeid.
Het echtpaar maakte teleurstellende dingen mee. Een jongen die de bijbelwinkel in Tilburg bezocht, is daar een voorbeeld van. Hij kwam informeren naar een Bijbel, vertelt mevrouw Versteeg. Ze liet hem verschillende exemplaren zien. Maar even nadat hij vertrokken was om geld te halen, deed hij de deur weer open en riep: „Stik maar met je Bijbels.” „Ik stond gewoon te trillen.” Maar het echtpaar beleefde ook vele bemoedigende momenten. Zo kwam Versteeg in een verpleeghuis in contact met een non. „Ze vroeg naar bandjes van onze diensten. Die beluisterde ze drie keer. Want dan zat het er goed in. Ze wist dat achter haar nonnenpij een dood hart zat. Ik kon met haar zo gemakkelijk een gebedje doen. Het waren heel fijne bezoeken. De eeuwigheid zal openbaren wat onze gesprekken hebben uitgewerkt.”
Versteeg heeft in zijn werk ook geleerd dat je niet naar het uiterlijk moet kijken. „Ik kwam bij een vrouw die er door haar korte kapsel nogal modern uitzag. Maar wat bleek? Ze had een ziekte waardoor haar lichaam stijf was en ze zich niet kon buigen. Daarom moest haar haar eraf. Maar ze kon vertellen wat de Heere aan haar ziel had gedaan. Ze kon niet klein krijgen dat Hij naar haar had omgezien.”
Op de vraag welke eigenschappen een evangelist moet hebben, antwoordt hij: „In de eerste plaats zelfkennis. Als je begint, dan denk je: „Ik zal dat varkentje wel eens even wassen.” Daar haalt de Heere een dikke streep doorheen. Je leert vragen: „Heere, wilt U mij helpen? Zonder U kan ik niets doen.” Je kunt actief zijn in het evangelisatiewerk, maar het begint in de binnenkamer. Al die open deuren en die open harten waarover je wel hoort, is niet de werkelijkheid. Het is op rotsen ploegen. Daarbij mag je het verwachten van de Heere God.”
Verder moet een evangelist zich kunnen inleven in de wereld, aldus Versteeg. „Wij kijken zo gemakkelijk naar het uiterlijk. Maar dan moeten we niet vergeten dat een kerkmens zich keurig kan camoufleren. Wij kunnen ons degelijk en vroom voordoen, terwijl we er niets van menen. Dat is aangrijpend.”
Aan de inhoud moet je geen concessies doen, stelt Versteeg. Maar verder moet je met iedereen contact kunnen maken, vindt hij. „Ieder mens heeft een ziel. We moeten allemaal sterven. Verloren gaan is voor eeuwig. Het is niet onder woorden te brengen hoe ontzettend dat is.”
Als het over evangelisatiewerk gaat, wil Versteeg nog één ding benadrukken. „Mensen willen de straat op en meer getuigen. Vroeger was dat niet nodig. Toen hadden we mensen waar wat van uitging. Dat missen we in deze tijd. In Elspeet hadden we ouderling Jan Hardenberg. Hij was ook wel een eigenwieze kerel, zoals men zei, maar als jongeren een probleem hadden, zeiden ze: Laten we maar ’s naar Jan gaan en kijken wat die ervan zal zeggen. Als ze daar kwamen, gingen ze samen in gebed. En in Scherpenzeel had je Bart Roest. Daarvoor had iedereen respect. Om zulke mensen, waar echt wat van uitgaat, zijn we nu verlegen. Vroom doen helpt niet. Daar prikken mensen doorheen. De ware vroomheid legt de Heere in het hart.”