George Müller zorgde voor duizenden weeskinderen
Waar geloof begint, eindigt bezorgdheid. Waar bezorgdheid begint, eindigt geloof. De betekenis van deze woorden van George Müller (1805-1898) wordt zichtbaar in zijn leven: hij begon als gewoontedief, maar eindigde als rentmeester over miljoenen.
Als kleine jongen stond George Müller eens voor het kolossale bureau van zijn vader. Hij moest zijn zakken leegmaken, zijn schoenen uitdoen. En in een van die schoenen trof zijn vader aan waarnaar hij op zoek was: gestolen geld. Het was namelijk niet de eerste keer dat George geld gestolen had. Op 10-jarige leeftijd was hij al een gewoontedief. Regelmatig pakte hij iets weg van het belastinggeld dat zijn vader beheerde.
Nadat zijn moeder stierf raakte George verslaafd aan gokken en sterke drank. Op 16-jarige leeftijd kwam hij in de gevangenis omdat hij in een hotel had gelogeerd zonder te betalen. Hij kwam weer vrij omdat zijn vader betaalde.
George, geboren in de Pruisische stad Kroppenstedt en opgegroeid in Hadmersleben, kon goed leren en zijn vader vond dat hij maar theologie moest gaan studeren, in Halle. Tussen de ‘vromen’ zou Georges leven wel verbeteren. Maar het tegenovergestelde bleek het geval. George vervalste kwitanties en belandde regelmatig in de cel. Na een zware afstraffing door zijn vader leek het beter te gaan. Hij studeerde goed, verdiende bij en bouwde een bibliotheek op van 300 boeken, maar zonder Bijbel.
Toch bleef de zonde hem trekken. Hij liet zich rondrijden in een rijtuig, reisde naar andere landen en maakte opnieuw schulden. Op zaterdagavond ging hij gewoonlijk naar de kroeg. Maar op een keer vertelde een vriend hem dat hij naar een huissamenkomst ging, en George kreeg het verlangen om mee te gaan. Die avond hoorde hij over de levende God, hij leerde zijn onwaardigheid kennen, hij knielde voor het eerst en bad.
Geen salaris
Hij stopte met dansen, drinken, dobbelen en gokken en ging Bijbellezen en veel bidden. Hij studeerde nu heel anders theologie en nam toe in Godskennis en zelfkennis. Hij behaalde uitstekende resultaten. Zijn vader was daar echter niet blij mee. In een brief schreef hij zijn zoon dat hij hem niet meer financieel wilde steunen, wegens zijn sektarische gedoe. Daarna verdiende George geld met vertaalwerk en leerde hij wat de tekst uit Haggaï 2:9 zeggen wilde: „Mijne is het zilver en Mijne is het goud, spreekt de Heere der heirscharen.”
Na zijn eindexamen in 1828 besloot hij in Londen in dienst te gaan van een Engelse zendingsorganisatie, die zich op zending onder de Joden toelegde. Hij studeerde Hebreeuws en Engels en begon in 1829 aan zijn werk. Kort daarop ontving hij de vraag om voorganger te worden in Teignnouth, met een vast salaris. Hij raakte er echter van overtuigd dat hij alleen van giften moest leven en nam geen salaris meer aan. In 1832 nam hij een beroep aan naar Bristol.
In zijn tijd stierven er veel mensen aan tuberculose. Kinderen werden hierdoor wees en zwierven op straat. In 1835 werd Müller in het bijzonder bij hun problemen bepaald en hij begon te bidden of de Heere wegen wilde openen om hen te helpen. Hij begon geld in te zamelen – het druppelde binnen in kleine bedragen, soms slechts enkele centen (pence). In 1836 was er genoeg geld om een woning te kopen, geschikt voor dertig weesmeisjes.
George Müller en zijn vrouw –hij was in 1830 getrouwd met Mary Groves– bleven bidden en eind 1836 konden ze een huis voor jonge kinderen openen. In 1837 volgde een huis voor jongens. Het geld bleef binnenkomen, maar soms pas een minuut voordat het nodig was. Vaak precies voldoende.
Afhankelijkheid
Na de opening van het vierde weeshuis kwamen er klachten van omwonenden over de spelende kinderen. Zo ontstond de behoefte aan een locatie op het platteland. Müller en zijn staf brachten hun nood in gebed bij God. Enkele weken later vonden ze geschikte bouwgrond. De landeigenaar vertelde dat de Heere hem hun nood bekendgemaakt had en halveerde de grondprijs.
In 1846 en 1847 kwamen er grote geldbedragen binnen, zodat er in 1847 een weeshuis gebouwd werd voor nog eens 300 weeskinderen. Maar de lijst met aanmeldingen groeide, er stonden wel 600 kinderen op. Müller en zijn staf baden dagelijks om wijsheid en geld. In 1857 kon er een tweede weeshuis geopend worden, zodat er plaats was voor 700 weeskinderen. Het bleek nog altijd niet voldoende. In 1862 kwam er een derde, in 1868 een vierde en in 1870 een vijfde huis. Er was toen in totaal plaats voor 2000 weeskinderen.
Zestig jaar lang leefde Müller in afhankelijkheid van de Heere. Geen subsidie, geen salaris. Hoe kon hij voor duizenden weeskinderen zorgen? En daarnaast voor 42 zendelingen? Hij drukte 111 miljoen boekjes in vele talen en stichtte 53 scholen, zodat 9000 kinderen naar school konden. Ook bezocht hij 22 landen om over de Heere te vertellen. Hij vertelde dan over Gods zorg waardoor duizenden monden dagelijks gevoed konden worden, waardoor duizenden kledingstukken en honderden bedden beschikbaar kwamen, en weeshuizen waar dit alles in paste. Hij vertelde ook van het kleine ziekenhuisje, want dat gaf de Heere ook. Net als een dodenakker waar gestorven weeskinderen begraven konden worden. Müller bleef zijn leven lang afhankelijk van Hem Die alles gaf.
Bidden
Bij Müller gingen geloof en bidden altijd hand in hand. Voor hem was bidden –en dat betekende: verwachtend bidden– bijna net zo vanzelfsprekend als ademhalen. Ondanks zijn drukke leven nam Müller elke dag tijd om met God alleen te zijn door in de Bijbel te lezen en de Bijbelse beloften voor te houden aan de Heere. Hij argumenteerde in het gebed: „Heere, dit werk ben ik begonnen tot eer van U. U bent de Vader der wezen (Psalm 68:6). U zond de kinderen en ik pleit op Uw Woord: Wie een van zodanige kinderen zal ontvangen in Mijn Naam, die ontvangt Mij (Markus 9:37).” Daarnaast dankte Müller in het gebed voor eerdere uitkomsten. Hij wist wat het zeggen wilde: „Weest niet bezorgd voor uw leven, wat gij eten, en wat gij drinken zult; noch voor uw lichaam, waarmede gij u kleden zult.”