Vluchtelingen op een dood spoor in Servië
„Dramatisch, uitzichtloos, mensonwaardig, dit mogen we niet toestaan.” Zomaar wat reacties die klinken uit de monden van de dertien JOVD’ers die een trip van een paar dagen naar Belgrado maken en van daaruit onder de hoede van Stichting Hulp Oost-Europa een vluchtelingenkamp in Šid bezoeken, pal aan de Servisch-Kroatische grens.
Vluchtelingen uit Afghanistan, Irak, Syrië, maar ook Pakistan, Somalië en Vietnam, verblijven in een voormalig kinderziekenhuis in de bossen buiten het provincieplaatsje Šid. Nee, geen foto’s maken, tenzij ze zelf toestemming geven. Er zijn hier 120 kinderen, in totaal 300 mensen; gezinnen en een grote groep alleengaanden, ook minderjarigen, vertelt Jadranka Brčkalović van het Servische Rode Kruis. „De gezinnen wonen apart van de alleengaanden, hoofdzakelijk mannen.”
Twee gezinnen per kamer, stapelbedden, keurig afgeschermd met dekens en lakens om privacy te krijgen. Vier jonge vrouwen in kleurige kledij uit Somalië, met kind en eigen kookgerei omdat het eten in de zaal niet bevalt; een familie uit Vietnam; een gezin uit Afghanistan – vader, moeder, twee zoons en een dochter. „We zijn hier nu twee weken, maar al negen maanden in dit land”, zegt de vader met een lach. „Kom, drink wat met ons.”
„Deze mensen zijn geregistreerd en de procedure om de grens over te komen, kan negen maanden tot twee jaar duren”, zegt Jadranka Brčkalović, de schouders ophalend. Gaan er ook mensen terug naar het land van herkomst? Ja, ook dat gebeurt, maar niet vaak. En blijven willen ze niet, want in Servië is niets.
Dilemma
„Het is eigenlijk te goed hier”, meent een Koerdische jongeman uit Irak. „Maar we hebben niets te doen. Wat we de hele dag doen, is slapen, eten, zitten, een potje volleybal spelen, eten en slapen. Zwemmen in het riviertje. De Serviërs zorgen echt goed voor ons, het ontbreekt aan niets, maar wanneer kan ik hier weg? Mijn broer woont in Zweden en ik wil verder, de grens over, Europa in.”
Dat is precies het dilemma van degenen die nog steeds de Balkanroute nemen vanuit crisishaarden in het Midden-Oosten en nog verder weg, zoals de man uit Bangladesh die nu helemaal in Šid is beland. Allemaal lopen ze op een dood spoor – bij de grensovergangen met Kroatië en Hongarije worden per dag vijf mensen doorgelaten. De Servische regering heeft van zuid tot noord en oost tot west kampen in het land waar vluchtelingen worden geregistreerd; de doorgangskampen bevinden zich aan de grens met Hongarije en Kroatië.
De fabriekshallen in de hoofdstad Belgrado waar tot april honderden vluchtelingen bivakkeerden, zijn gesloopt. De vluchtelingen zijn overgebracht naar kampen elders in het land, zoals hier in Šid. Alles duidt erop dat de regering grip wil houden op de vluchtelingenstroom. Met geld van onder meer de UNHCR, Europa en ngo’s wordt geprobeerd de migranten te helpen. Maar de Serviërs hebben al moeite om zelf het hoofd boven water te houden.
Onderweg
De officiële getallen luiden dat er 5000 tot 8000 geregistreerde vluchtelingen in Servië zijn, insiders melden dat heel veel vluchtelingen in de bossen, onder bruggen, in verlaten gebouwen huizen. De bevolking mag hen niet helpen, de politie is streng. De vier Tamils die in maart nog in de haveloze fabriekshallen in Belgrado waren, hebben ervoor gekozen niet onder te duiken, maar zich te registreren. Ze zijn nu in een kamp dat zich aan de autosnelweg naar de grens bevindt. Ook zij zeggen: „We hebben het goed, er zijn allerlei voorzieningen, maar dit is zinloos.” Ze zijn al twee jaar onderweg.
„Dit is een verloren generatie”, meent een JOVD’er die zich geraakt weet, wijzend op de jonge mensen en de kinderen. Hij heeft net het verhaal gehoord van Vanja Stevanovic, ook van het Servische Rode Kruis. Stevanovic organiseert workshops en activiteiten voor de vluchtelingen in het kamp. Ze pakt een klein kind op de arm en belooft: „Volgende week mag je naar school, dan ga je rekenen en taal leren.” „Vluchtelingen zijn een risicogroep”, legt ze uit. „Ze zijn kwetsbaar en kunnen makkelijk in handen vallen van mensensmokkelaars. Wij proberen hen te waarschuwen.”
Onlangs overleed een illegale en niet-geregistreerde vluchteling van twintig jaar in Sid. „Tragisch. We wisten zijn naam niet eens, en konden de familie niet inlichten. Het is verschrikkelijk dat er zo veel vluchtelingen naamloos zijn, alsof ze niet bestaan en geen mensen zijn”, vult Brčkalović aan. „Wij horen dat vluchtelingen zich heel nutteloos voelen. Klopt, want ze mogen ook niets doen. Ze helpen ons, bijvoorbeeld met het verstrekken van de maaltijden.” Ze benadrukt dat deze mensen in het kamp wel veilig zijn en relatief vrij, want ze mogen gerust naar het dorp of eropuit. Ze hebben zich echter wel aan de regels van het land te houden.
Tekeningen
Stevanovic wil weten hoe de JOVD’ers na het bezoek aan het kamp tegen de situatie aankijken. Hoe zijn hun ervaringen? Ja, vreselijk, een ramp. Als dan toch iedereen wat zegt en weer zwijgt, wordt het stil en loopt ze naar de flap-over. „Kinderen hebben tekeningen gemaakt over hun leven”, zegt ze. Een voor een slaat ze de vellen papier op. Een bootje vol mensen, een droom van de Oostenrijkse bergen, de prikkeldraadversperring van het meisje Krishma waarmee zij de uitzichtloosheid van de vluchtelingen treffend op het papier weet te vangen.
Buiten, onder een schaduwrijke boom, zit een Afghaanse opa van tachtig, die met zijn vrouw en familie de reis heeft ondernomen, naar, ja naar waar? Naar een plek waar ze voor anker kunnen gaan, maar die lijkt er vooralsnog niet te zijn. Na het bezoek aan het vluchtelingenkamp rijdt de bus met JOVD’ers terug naar Belgrado, door eindeloze glooiende velden met verdorde mais die op een mislukte oogst duiden na een hete en droge zomer. Langs veelbelovende wijngaarden. Het is leeg, hier in Servië.