Vis vangen om waterkwaliteit te bestuderen
De wateren van het Hoogheemraadschap van het Zuid-Hollandse Delfland worden de komende twee weken intensief bevist om in kaart te brengen welke vis er leeft, in welke grootte en in welke aantallen.
Vergelijking van de resultaten met die van eerder onderzoek laat zien of de kwaliteit van het water verbetert en of het werk van het schap zoden aan de dijk zet. Elk schap in Nederland is verplicht dergelijk onderzoek te doen.
Het aantal kilo’s vis per hectare water vertelt iets over de kwaliteit van het water. Belangrijker gegeven is nog de samenstelling van het visbestand naar soort en maat. „Als er alleen maar enorme karpers zwemmen, is dat misschien leuk voor de hengelaar, maar dan is de vraag waarom er geen jonge vissen zijn. Als er geen roofvissen, zoals snoeken of stekelbaarsjes, leven, is de kans groot dat door het vele witvis het water behoorlijk troebel is en waterplanten het er moeilijk hebben.
Om precies in kaart te brengen wat er in een sloot leeft, kan het beste alle vis worden gevangen, geteld en gemeten. Dat is precies wat het hoogheemraadschap de komende weken laat doen”, vertelde projectleider Mark van Heukelum begin deze week.
Het werk wordt uitgevoerd door een beroepsvisser en onderzoeksbureau ATKB, specialist is in dit soort klussen. Met een sleepnet, een zegen, wordt steekproefsgewijs een sloot of plas bevist.
Het net wordt met twee boten door het water getrokken, zodat er zo min mogelijk vis ontsnapt. De vangst komt terecht in een zak in het net en kan zo aan boord worden gehaald. Daar gaan de dieren in een grote bak water om te worden geteld en gemeten.
Snel terug
Grote vissen worden individueel geteld en gemeten en van kleintjes tot 15 centimeter wordt een monster genomen. „Als je 100 kilo vis hebt, neem je 5 kilo om preciezer te onderzoeken”, aldus Jouke Kampen, hoofd afdeling ecologie van ATKB.
„Binnen vijf minuten zijn alle vissen weer terug in het water; geen enkel visje ondervindt daar hinder van.”
Om een sloot te onderzoeken, wordt die aan de andere kant afgesloten, zodat grote vissen die voor de boten uit zwemmen toch worden gevangen. Vissen die zich aan de oever verschuilen, worden verdoofd met een schepnet waarvan de rand onder stroom staat. De dieren gaan dan drijven en kunnen gemakkelijk worden opgeschept. Op zo’n net staat 180 volt gelijkstroom, dat is genoeg om een vis enkele seconden te verdoven zonder dat dit schade oplevert.
De onderzoekers weten dat ze nooit elk afzonderlijk visje vangen. Daarom hanteren ze een verrekeningsfactor, waarbij wordt uitgegaan van een vangst van 60 tot 80 procent.
De hoeveelheden vis variëren afhankelijk van het type water van 50 tot wel 1000 kilo per hectare. Om te beoordelen of sprake is van gezond water worden de vangsten getoetst aan zogenoemde maatlatten, waarin de normen zijn beschreven voor vaarten, sloten, kanalen, diep en ondiep, stromend en niet-stromend water.
Per categorie is vastgesteld welke soorten er aanwezig moeten zijn, in welke aantallen en welke grootte. Met een paar slagen om de arm wil Kampen wel aangeven hoeveel vis er in een sloot zit: „Afhankelijk van de breedte vang je op 250 meter zo’n 50 tot 100 kilo.”
Het Hoogheemraadschap van Delfland laat dit onderzoek elke drie jaar uitvoeren om na te gaan of de genomen maatregelen helpen om een „robuust waternetwerk” te realiseren. „Zo houden we permanent de vinger aan de pols”, aldus Van Heukelum.
Hij wijst erop dat dergelijk onderzoek elke zes jaar verplicht is volgens de Kaderrichtlijn Water, een Europese regeling. Daarbij wordt niet alleen de visstand onderzocht, maar ook de chemische samenstelling van het water en de aanwezigheid van waterinsecten, algen en waterplanten. De normen zijn verschillend voor elk type water. Stilstaand of stromend water, dat is een wereld van verschil.
Algemene soorten zoals karper, brasem en blankvoorn stellen niet zulke hoge eisen aan hun omgeving. Zij floreren ook in troebel water. Maar de snoek, die op zicht jaagt, en ook de ruis- en bittervoorn en het stekelbaarsje, zijn kieskeuriger en houden van helder water waarin ook waterplanten gedijen.
Niet elke afwijking van de norm betekent dat het schap in actie komt, legt Van Heukelum uit. „De visstand kan best schommelen, zo gaat dat in de natuur. Maar we zoeken wel een trend en streven naar verbetering van de kwaliteit.”
Natuurvriendelijke oever
Het aanleggen van een vispassage om een stuw kan zo’n ingreep zijn, zodat vissen naar ondiep water kunnen trekken om zich voort te planten. Snoeken doen dat, maar ook de zeelt, blank- en ruisvoorns. Stekelbaars en paling profiteren van voorzieningen waarmee ze een gemaal kunnen passeren zonder dat ze zich verwonden. Deze dieren trekken van zoet naar zout water om zich voort te planten.
Ook de aanleg van natuurvriendelijke flauw aflopende oevers helpt veel soorten. Ze vinden er paaiplaatsen waar ze tussen de waterplanten hun eitjes afzetten en waar jonge visjes kunnen schuilen. Ook kunnen ze er voedsel vinden in de vorm van insecten.
Hengelsportverenigingen profiteren mee van maatregelen die de visstand ten goede komen. Het hoogheemraadschap werkt graag met ze samen in de visstandbeheercommissies. „Hengelaars kennen hun water en de plaatselijke omstandigheden het beste”, schetst Van Heukelum. „En als er, zoals onlangs in Den Haag een nieuwe vispassage moet worden bemonsterd om te zien of vissen er gebruik van maken, zorgt de hengelsportvereniging voor vrijwilligers om dat te doen.”