Cultuur & boeken

Gratie op Goede Vrijdag

Titel:

G. W. S. Mulder
2 June 2004 10:51Gewijzigd op 14 November 2020 01:17

”Recht door gratie. Gratie bij doodslagen en andere delicten in Vlaanderen, Holland en Zeeland (1531-1567)”
Auteur: Marjan Vrolijk
Uitgeverij: Verloren, Hilversum, 2004
ISBN 90 6550 750 7
Pagina’s: 512
Prijs: € 43,-. Goede Vrijdag was voor een middeleeuwse verdachte de beste dag om een verzoek tot gratie in te dienen. Als hij aantoonde dat hij niet opzettelijk over de schreef was gegaan, kon de koning hem zeker op die ”dag van verzoening” ter wille zijn. Dr. Marjan Vrolijk: „Bovendien bespaarde een gunstige uitspraak van de vorst hem dan de administratiekosten ter waarde van een half maandsalaris.”

Terwijl Daneel de Bosere in de gevangenis zat, dienden zijn vrienden en familieleden op 23 april 1546 een „gratieverzoek voor de Goede Vrijdag” in bij de Geheime Raad, het adviescollege van de regering dat zulke zaken behandelde. Daneels vrouw, Elizabeth Pauwels, was het jaar daarvoor overleden. Het vermoeden bestond dat Daneel haar om het leven had gebracht.

Daneels familieleden namen het voor hem op. Hij had zijn vrouw wel eens geslagen; zelfs met een bezemsteel - dat konden ze niet ontkennen. Het was volgens hen echter uitgesloten dat Elisabeth daardoor was overleden. De ruzie was toen al minstens een week geleden. Bovendien was Daneels echtgenote „besmet van de vallende ziekte.” Volgens de familieleden was epilepsie de oorzaak van haar plotselinge dood.

Het viel mee voor Daneel; de Geheime Raad verleende gratie. Wel kregen de familieleden van het slachtoffer gelegenheid een bezwaarschrift tegen de vrijspraak in te dienen. Dat deden ze niet; blijkbaar hadden ze zich met de voor Daneel gunstige uitspraak verzoend. Op last van justitie betaalde Daneel zijn getroffen schoonfamilie 32 karolusguldens als smartengeld. Het arbeidersloon van 60 werkdagen moest het leed om Elizabeth vergoeden. Het maakte Daneel weer vrij man.

Beetje zielig
„Boeven of nare misdadigers heb ik niet onderzocht”, zegt Vrolijk. De historica, werkzaam bij het Instituut voor de Nederlandse Geschiedenis in Den Haag, deed onderzoek naar gratie bij doodslagen en andere delicten in Vlaanderen, Holland en Zeeland (1531-1567). „Mijn mensen waren altijd een beetje zielig; ze deden het per ongeluk.”

Verdachten als Daneel maakten in een gewoon rechtsproces geen enkele kans. Middeleeuwse rechters hadden nog nooit gehoord van verzachtende omstandigheden of verminderde toerekeningsvatbaarheid. „Als iemand de dood van een ander had veroorzaakt, gold de regel: ”oog om oog, tand om tand”. In de zestiende eeuw kon de rechter dan alleen de doodstraf uitspreken.”

Voor het zover kwam, sloeg de verdachte liever op de vlucht. Hij kon bij de koning een gratieverzoek indienen. Het was de enige mogelijkheid om een straf te ontlopen. Als hij maar kon aantonen dat hij de overtreding niet opzettelijk had begaan of dat er voldoende verzachtende omstandigheden waren.

De ongelukkige verdachte moest wel zeker zijn van zijn zaak; een beroep op de koning was een kwestie van alles of niets. Die wilde alleen gratie verlenen na een gunstige verklaring van de baljuw -verantwoordelijk voor de plaatselijke politie- en de familie van het slachtoffer. Vrolijk: „Als zij een steekhoudend bezwaar hadden, ging het hoofd er alsnog af.”

Hitte van bloede
De verdachten waren onschuldig, vonden ze zelf. De verwijten aan hun adres logen er echter niet om. Doodslag, fysiek geweld; ook overspel en sodomie prijken op het lijstje dat de historica tijdens haar onderzoek samenstelde - gevolgd door even zovele excuses.

„De middeleeuwer was wat heetgebakerd, zouden we nu zeggen”, verklaart Vrolijk. „Hij handelde impulsief en trok nogal gauw een mes. Hij vond het verschrikkelijk als hijzelf of een familielid in de goede naam was aangetast of van een seksuele misstap werd beticht. Voor hij het wist, had hij het recht in eigen hand genomen. „Uit hitte van bloede”, heette het in de zestiende eeuw.”

De vroegmoderne vorst moet er net zo over hebben gedacht. Het recht in eigen hand nemen, keurde hij af. Ook al gebeurde het om de eer van een familielid te wreken. Als echter duidelijk was dat de verdachte handelde uit hitte van bloede, streek de koning met de hand over het hart: Excuses aanvaard.

Ketters
Anders dan nu kon een man uit de tijd van Daneel om zijn geloofsopvattingen voor de rechtbank belanden. Ook wie onder verdenking stond van ketterij had de mogelijkheid bij de vorst een gratieverzoek in te dienen. Berouw over de dwaling was dan vereist. Vrolijk: „Tegen ketters die geen afstand deden van hun geloof, waren Karel V en zijn zoon Filips II onverbiddelijk.”

Nog altijd heeft Filips de naam dat hij in geloofszaken strenger optrad dan zijn vader. Uit het onderzoek van de historica blijkt echter dat beiden gratie verleenden aan berouwvolle ketters. „De Geheime Raad heeft onder Filips II vastgehouden aan de lijn van Karel V.”

Gratie verlenen gaf de hooggeplaatste een zekere vorstelijke allure. Daarvan heeft volgens Vrolijk ook Willem van Oranje geprofiteerd, al had hij een beperkt gratierecht. „Hij mocht niet beslissen over ketterij of ernstige doodslagen. Dat soort gevallen behandelde de vorst zelf.”

Gratie was niet alleen voor verdachten, maar ook voor de vorst van belang. Zijn macht was eigenlijk beperkt: hij moest rekening houden met de voorrechten van de -zelfstandige- gewesten. Uit alle gebieden kwamen gratieverzoeken echter terecht op zijn bureau. Vrolijk: „Het gratierecht was voor de vorst een van de mogelijkheden om zijn algemeen gezag een gezicht te geven.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer