Gemeenschap der heiligen
Johannes 3:3
„Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Tenzij dat iemand wederom geboren worde, hij kan het Koninkrijk Gods niet zien.”
Eertijds was hij van oordeel dat het veel zoeter was bij wereldse mensen te verkeren, en met hen de plezieren van de wereld en de genieting van de zonden te hebben, dan zich te voegen bij het volk van God en met hen de heiligheid na te jagen en zich van de wereld af te zonderen. Toen dacht hij dat het een melancholiek en verdrietig leven was. En hij zei in zijn hart (Job 21:14): „Aan de kennis van Uw wegen hebben wij geen lust.”
Maar nu oordeelt men geheel anders. Hoe beminnelijk zijn hem nu de vromen, de liefhebbers van de Heere! Het is nu (Psalm 119:19): „Laat ze tot mij keren, die U vrezen.” Hun gezelschap zoeken ze nu.
O, hoe gering, hoe veracht wordt nu een wereldling in hun ogen. En dikwijls hen met wie ze tevoren het allerliefst omgingen. Ze zijn nu zoals Psalm 15 een rechtschapen gelovige beschrijft: „In wiens ogen de verworpene veracht is, maar hij eert degenen die de Heere vrezen.”
Hoeveel beter oordelen ze nu van de deugd en van de heilige betrachtingen. Hoe geheel anders van de zonde en dat ijdel werelds leven. Het is zoals de boetvaardige Joden beschreven werden (Jeremia 31:19): „Nadat ik mijzelf ben bekend gemaakt, heb ik berouw gehad, en op de heup geklopt.” Men schaamt zich over zijn vorig gedrag (Romeinen 6:21).
Nicolaas Simons van Leeuwarden, lekentheoloog te Amsterdam
(”De wedergeboren christen”, 1718)