Geboren
Johannes 3:3
„Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Tenzij dat iemand wederom geboren worde, hij kan het Koninkrijk Gods niet zien.”
De Heere Jezus spreekt tot Nicodemus over wedergeboorte. Onze eerste en natuurlijke geboorte, waardoor wij ieder op onze tijd in de wereld komen, is een geboorte in zonden en ongerechtigheid. „Zie, ik ben in ongerechtigheid geboren, en in zonde heeft mij mijn moeder ontvangen”, horen we David belijden (Psalm 51:7). Toen Adam zondigde, wierp hij Gods beeld smadelijk weg, en hij verloor dit voor hem en al zijn nakomelingen. Gewint hij een zoon, die wordt niet geboren met Gods beeld, maar naar zijn beeld en naar zijn gelijkenis (Genesis 5:3). Zo wordt de mens geboren, als het veulen van een woudezel (Job 11:12), zonder geestelijke kennis, plomp, dom en verduisterd in het verstand, vervreemd zijnde van het leven Gods, door de onwetendheid die in hen is, door de verharding huns harten (Efeze 4:18). Hij is door de natuurlijke geboorte geheel onrein en walgelijk voor God. „Wie kan toch een reine geven uit de onreine?” (Job 14:4). Het antwoord is: niet één. Al wat uit vlees geboren is, dat is vlees, zegt de Zaligmaker (vers 6). Dus is de gehele wereld verdoemelijk voor God (Romeinen 3:19).
Nicolaas Simons van Leeuwarden, lekentheoloog te Amsterdam
(”De wedergeboren christen”, 1718)