Waarom de arbeidsmarkt op de schop moet
Globalisering, digitalisering en vergrijzing schudden aan traditionele zekerheden op de arbeidsmarkt. We moeten daarop anticiperen, stelt Aart Jan de Geus, willen we bedreigingen ombuigen in kansen. Maar dat vraagt wel politieke moed.
In Europa voltrekken zich drie ontwikkelingen die het karakter van werk fundamenteel veranderen: globalisering, digitalisering en demografische verschuiving. Geen van deze ontwikkelingen geldt als nieuw fenomeen. Maar de combinatie van deze drie plaatst de samenleving en de toekomst van de arbeidsmarkt wel voor een grote uitdaging.
Globalisering, digitalisering en demografische verandering drukken hun stempel op het soort werk, op het type werknemer, maar ook op de werkplek en het werkproces. Dankzij de technologische vooruitgang en mondiale toeleveringsketens die een just in time productie mogelijk maken, werken steeds minder mensen in een klassieke dienstbetrekking. Steeds meer mensen betreden met hun persoonlijke vaardigheden een competitieve werkomgeving, waarbij ze soms verschillende banen weten te combineren en daarmee voor lief nemen dat ze minder gemakkelijk een beroep kunnen doen op sociale voorzieningen.
Tegelijkertijd gaan bijna alle landen binnen het economisch samenwerkingsverband OESO gebukt onder de ernstige gevolgen van hun pensioenregelingen. Nu de generatie babyboomers de pensioengerechtigde leeftijd bereikt, zal die situatie alleen maar verslechteren. Een steeds kleiner deel actieve arbeidskrachten en ondernemers moet een steeds grotere groep gepensioneerden ondersteunen.
Drie stappen
Om deze drie ontwikkelingen aan te grijpen als kansen, en niet als bedreigingen, is het de hoogste tijd om de arbeidsmarkt te hervormen. Daarvoor zijn drie belangrijke stappen nodig.
Verbetering van de dynamiek op de arbeidsmarkt.
Modernisering van het sociale zekerheidsstelsel.
Aanpassing aan de vergrijzing.
De arbeidsmarkt zou zich veel meer moeten concentreren op principes als stimulans en inzetbaarheid in plaats van de nadruk te leggen op het afschermen van risico’s. Dat vereist een radicale verandering in het denken; van reparatie naar preparatie. Van verzekeringsgelden naar het stimuleren van kennisbehoud.
Natuurlijk blijft een sociaal vangnet voor mensen die hun baan verliezen van wezenlijk belang. Voorkomen moet worden dat gezinnen tot armoede vervallen. Maar enkel financiële ondersteuning is niet langer houdbaar. We moeten niet de banen beschermen, maar de werknemers. En dat vergt van de EU-lidstaten vergaande inspanningen.
Het vereist hoogwaardig inventief onderwijs en training en het creëren van de noodzakelijke voorwaarden om op een soepele manier een leven lang te kunnen leren.
Op dat laatste punt vind ik het idee van een individueel activiteitentraject veelbelovend. Kijk bijvoorbeeld naar Frankrijk, waar ze met de ”Compte personnel d’activité” experimenteren met zo’n nieuwe proactieve benadering. Het komt erop neer dat werknemers recht hebben op een individueel pakket aan scholingsregelingen die ze mogen behouden als ze van werkgever wisselen.
Zo’n individueel activiteitenaccount is ook een van de maatregelen die in het ”Whitebook Future of Work” van het Duitse ministerie van Arbeid en Sociale Zaken staan.
Alternatieve werkrelaties
Als tweede moeten beleidsmakers op nationaal niveau het sociale zekerheidsstelsel moderniseren. De meeste welzijnssystemen in Europa dateren uit de vorige eeuw. Dat betekent dat ze geënt zijn op de klassieke werkgever-werknemerrelatie. Maar we zien een toename van alternatieve werkrelaties, een toename die gelet op genoemde drie ontwikkelingen waarschijnlijk alleen maar zal versnellen.
Veel sociale zekerheidsstelsels in Europa zijn daarop helaas nog niet voorbereid. Waar het op aankomt, is dat we persoonlijke aanspraken niet koppelen aan banen, maar aan personen. En wel op zo’n manier dat ieder individu die rechten bij zich draagt, ook als hij van baan verandert.
Ook de structuur van premie-inning moet veranderen. Ons belastingstelsel moet matchen met nieuwe type banen en nieuwe type arbeidskrachten kunnen dekken. In EU-verband zijn er gelukkig al voorbeelden aan te wijzen die in de juiste richting bewegen. In Estland bijvoorbeeld, waar platformexploitanten en de belastingdienst samenwerken aan een systeem waarbij de belasting direct wordt ingehouden door het platform om zo de inkomstenbelasting te vergemakkelijken. En in de hoofdstad Tallinn worden inkomensgegevens van Uberchauffeurs direct doorgegeven aan de belastingdienst, die ze vervolgens toevoegt aan de belastingaangifte.
Inzetbaarheid
De derde stap voor de politiek is het aanpassen aan de vergrijzing.
De leeftijdsopbouw van de werkende bevolking klimt met de dag. Bedrijven en overheden moeten daarom maatregelen nemen om de inzetbaarheid van oudere werknemers veilig te stellen, en om optimaal gebruik te maken van hun vaardigheden en ervaringen. Dat kan door werknemers al in een vroeg stadium, vanaf hun 40e, te prikkelen om in hun persoonlijke vaardigheden te investeren.
De noodzakelijke maatregelen hebben voor iedereen voor- en nadelen. De pensioengerechtigde leeftijd moet geleidelijk verder omhoog, op een eerlijke en flexibele manier. Mensen zullen meer zelf moeten investeren in hun kennis en vaardigheden. De zekerheid van vast werk zal aan betekenis inboeten. We komen er niet met deelmaatregelen. Een nieuw evenwicht behoeft een verschuiving van nazorg naar voorzorg.
Sociale pijler
Wat kan Europa betekenen? Persoonlijk beschouw ik een volwaardige sociale unie met rechten en plichten op Europees niveau niet als realistisch. Daarvoor zijn er te veel verschillen in talen, culturen, tradities, systemen, en welvaartsniveaus. Mijn pleidooi richt zich daarom voornamelijk op nationale overheden.
Toch denk ik dat de EU hoe dan ook een actieve rol moet spelen om de veranderingen te begeleiden, door sterkere samenwerking te bevorderen en door wetgeving uit te vaardigen op terreinen waar ze bevoegd is.
Tegen die achtergrond zie ik het als een mooie stap in de goede richting dat de Europese Commissie is begonnen met een Europese pijler voor sociale rechten, die als kompas dient voor het verbeteren van werk- en levensomstandigheden. Ook voorstellen voor een ‘schokdemper’-fonds in de eurozone verdienen verdere aandacht. Zo’n solidariteitsfonds geeft landen met hoge werkloosheid lucht, en landen met een goed draaiende economie een ventiel. De laatste twintig jaren laten zien dat landen als Duitsland en Spanje van zo’n fonds beurtelings zouden profiteren.
Momentum
Globalisering en digitalisering zijn niet alleen risico’s. Zie ze allereerst als kansen. En laten we ervoor zorgen dat we solidariteit in het systeem verankeren, zodat iedereen in staat is om de mogelijkheden ten volle te benutten. We moeten ons niet door angst laten leiden, maar juist moed tonen.
De auteur is voorzitter en CEO van de Bertelsmann Foundation. Tussen 2007 en 2011 was hij interim-secretaris-generaal van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). In de opeenvolgende regeringen-Balkenende I, II en III was hij minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Dit artikel is een bewerking van de speech die hij gisteren hield op de conferentie ”Solidarity and European Integration”, georganiseerd door Access Europe, het Amsterdam Centre for Contemporary European Studies.