Formatiedag 87: „Nergens lees ik dat Israël de Thora moest opleggen aan andere volken”
Binnen twee dagen spraken VVD, CDA, D66 en GroenLinks elkaar driemaal in het Catshuis over de vraag of ze een nieuwe poging gaan wagen om samen een kabinet te vormen. Vrijdagavond leidde dat overleg weer niet tot een doorbraak. Maandag praten ze verder.
Je kunt niet zeggen dat de onderhandelaars niet hun best doen. Vrijdag vonden in het gebouw van de Tweede Kamer meerdere overleggen plaats. CDA-voorman Buma ging praten met zijn VVD-collega Rutte. En Pechtold (D66) ging op bezoek bij de GroenLinkser Klaver. Maar al die overlegjes leiden vooralsnog niet tot het gewenste resultaat. Het informele overleg dat aan het eind van de middag en het begin van de avond plaatsvond in het Catshuis was binnen twee uur weer afgelopen. Buma mocht namens de vier aan de pers melden dat het nog niet is gelukt.
Hoe dat komt? Kennelijk hebben de partijen zich diep ingegraven. Zo stug en afhoudend als Pechtold zich opstelde tegenover de ChristenUnie, zo enthousiast verwelkomt hij GroenLinks.
Maar Rutte en Buma willen niet buigen voor de eisen van Klaver; dat zou gezichtsverlies betekenen. En Klaver? Die stelde de afgelopen weken geregeld: „Als VVD en CDA met GroenLinks willen regeren, zullen ze mij tegemoet moeten komen.”
Zullen VVD, CDA en D66 de optie met de ChristenUnie nog gaan beproeven? Uiteindelijk zijn er geen echte onderhandelingen met deze partij gevoerd.
De Amsterdamse predikant ds. P. J. Visser, die zo af en toe SGP-voorman Van der Staaij adviseert, geeft in een column die verscheen op de site van ‘zijn’ Noorderkerk ongevraagd ook enkele denkduwtjes mee aan CU-voorman Segers. Laatstgenoemde zei steeds dat als zijn partij meedoet aan het kabinet, er geen wet komt die het voltooid leven regelt.
Ds. Visser krijgt al enige tijd een ongemakkelijk gevoel als hij de discussies over dit onderwerp volgt. De politieke partijen zijn het er nog wel met elkaar over eens dat mensen die willen sterven terwijl ze nog gezond zijn, meer zorg en aandacht moeten krijgen. Maar daarna gaat het ‘mis’; christelijke politici willen niet meewerken aan het doden van mensen die hun leven voltooid achten. En dan klinkt al snel het verwijt dat „het gebod van God inhumaan zou zijn en christelijk geloof leidt tot onmenselijk gedrag jegens anderen.”
Ds. Visser vraagt zich af of het terecht is dat „zij zichzelf zo klem laten zetten door wat zij op het moment suprème lijken te betogen: dat zij op grond van Gods gebod anderen de voet dwarszetten.”
En dan komt zijn ‘oplossing’: „Nergens lees ik dat Israël de Thora moest opleggen aan andere volken. Die gold alleen voor hen. Nergens ook hoor ik dat gelovigen worden opgeroepen om van niet-gelovigen te eisen zich tegen wil en dank te schikken naar de gerechtigheid van Gods Koninkrijk. Daar zijn alleen zij in principe aan gehouden. Met andere woorden, zou het goede antwoord in zulke en andere ethische discussies niet zijn: van de Bijbel mag u alles…! Wij weten ons gehouden aan het goed recht van God, maar als u daar geen boodschap aan hebt, mag u uw eigen gang gaan. Wij heersen niet over het geweten van anderen.”