Kerk & religie

„Geloof maakt onderzoek niet overbodig”

„Wonderen kan ik als historicus niet bevestigen of ontkennen. Ik kan alleen verhalen óver wonderen onderwerpen aan historisch onderzoek.” Prof. dr. F. A. van Lieburg, docent-onderzoeker aan de Vrije Universiteit, onderzoekt wonderen in historisch perspectief.

K. van der Zwaag
26 February 2002 10:38Gewijzigd op 13 November 2020 23:26
DORDRECHT - Dr. F. A. van Lieburg: „Ik houd het fenomeen wonder open. Maar ik heb nooit een been zien aangroeien of een engel gezien. Ik heb het altijd van horen zeggen.” - Foto Rinie Boon
DORDRECHT - Dr. F. A. van Lieburg: „Ik houd het fenomeen wonder open. Maar ik heb nooit een been zien aangroeien of een engel gezien. Ik heb het altijd van horen zeggen.” - Foto Rinie Boon

Hij heeft zich intensief beziggehouden met het bestuderen van wonderverhalen, zoals in zijn boek over de „engelenwacht” en over „merkwaardige voorzienigheden” in de geschiedenis van het protestantisme. „Dat levert soms ontnuchterende resultaten op. Maar de vraag of wonderen zich in het algemeen kunnen voordoen blijft vooral een geloofskwestie, waarover je alleen op een theologische manier kunt spreken. Dat moet je wel uit elkaar houden.”

Een wonder is iets dat de mens als bijzonder ervaart. „Het kan gaan om dingen die de ’natuurlijke’ gang van zaken doorbreken, zoals verschijningen van engelen of geesten, Bijbels die niet verbranden, onverklaarbare genezingen enzovoorts. Veel vaker gaat het echter om heel normale gebeurtenissen, waaraan je vanuit het geloof in Gods voorzienigheid wel een bijzondere betekenis toekent.”

Van Lieburg bestudeert wonderverhalen vooral door na te gaan of verhalen in een bepaalde verteltraditie passen. Zo heeft hij het bekende verhaal over de engelenwacht van Smijtegelt onderzocht en geconcludeerd dat van dit verhaaltype vele versies bestaan, die echter pas anderhalve eeuw na de dood van Smijtegelt in omloop zijn gekomen en ook op tal van andere personen zijn toegepast.

„Ik moet vaststellen dat het verhaal niet echt gebeurd is. Daarmee zeg ik niet dat engelen niet bestaan, of dat Smijtegelt niet heeft bestaan, of dat hij nooit uit gevaarlijke situaties is gered. Maar van twee mannen op een bruggetje en van een bescherming door zichtbare engelen heeft hij nooit geweten.”

Is het verhaal dan toch fictie? „Ja, maar niet als bewuste vervalsing of verzinsel. Het is een verhaal dat al in omloop was voordat het op Smijtegelt werd toegepast. En in die toepassing schuilt de betekenis van het verhaal. De boodschap dat God Zijn dienaars, wie dan ook, wil beschermen in gevaren, ook met behulp van engelen. Daarmee blijft de engelenwacht een waardevol verhaal.”

Is dat niet erg mager? „Misschien, maar meer zit er gewoon niet in. Trouwens, van het verhaal over Smijtegelt bestaan op zich al vele verschillende variaties, die elkaar ook vaak tegenspreken. Als je de uitgewerkte vertellingen over de engelenwacht leest, met allerlei dialogen tussen verschillende personen, vraag je je af: Wie maakt nu eigenlijk de fictie? Verhalen zijn altijd in beweging. Dat geldt ook wonderverhalen, die van mond tot mond en van woord tot geschrift gaan, en daarbij vele aanpassingen ondergaan of mooier worden gemaakt. Het vertelproces is een collectief en interactief gebeuren.”

In de zeventiende en achttiende eeuw, waarin Van Lieburg vooral gespecialiseerd is, geloofden velen in wonderen. Ook gereformeerde theologen. „Koelman vertaalde verhalen over klopgeesten. Het magische wereldbeeld was toen nog algemeen. Tijdens de Verlichting is men de dingen kritisch gaan onderzoeken en schiften. Een intellectuele en filosofische twijfel kwam op. De opvattingen van Balthasar Bekker over de „betoverde wereld” ondervonden eerst veel tegenstand, maar honderd jaar later was zijn visie door nagenoeg alle predikanten geaccepteerd.”

Zijn er criteria om vast te stellen of iets een wonder is? „Theologisch en geloofsmatig wel degelijk”, zo zegt Van Lieburg, „maar historisch niet. Daarbij wil ik niet de indruk geven dat ik wonderverhalen zou willen ontmythologiseren of dat ik mensen iets dierbaars wil ontnemen. Verhalen, of er nu bovennatuurlijke wonderen in voorkomen of niet, hebben altijd een functie en zijn een vorm van stichtelijke lectuur. Ze zeggen iets over de invloed die bepaalde gezaghebbende figuren hebben. Zou een verhaal van meer belang zijn wanneer het echt gebeurd zou zijn? Van het bekende verhaal ”Het droevig einde van een godverzaker”, waar op zichzelf geen onverklaarbare verschijnselen in staan, weten we bijvoorbeeld zeker dat het verzonnen is. Toch is het nog steeds een aangrijpend verhaal.”

Van Lieburg noemt het een algemeen verschijnsel dat mensen graag verhalen vertellen en bovennatuurlijke verschijnselen willen ontdekken. „Dat geldt dus ook voor goed gereformeerde mensen. Maar de Reformatie heeft ons gewaarschuwd voor de hang naar bijzondere openbaringen buiten het Woord om. Luther was kritisch ten opzichte van legenden en noemde ze leugens. Calvijn beschouwde de bijbelse openbaring als afgesloten. Of ze gelijk hadden, is een andere vraag, tot voorzichtigheid stemmen ze wel. Laten we als orthodoxe christenen geen misbruik maken van de postmoderne tijdgeest, waarin religie en wonderen weer ’in’ zijn, door alles wat zich uit verleden of heden als wonder aandient, voor zoete koek te slikken.”

Ook de rooms-katholieken kennen hun wonderverhalen: wonderbaarlijke genezingen en bijzondere verschijningen (zoals van Maria) zijn te vinden in heel wat mirakelverhalen. Een gelovige wordt heilig of zalig verklaard als er sprake is van een opzienbarend verricht wonder, dat vervolgens onderzocht wordt door een medisch college. „Het is verbazend dat protestanten dan ineens niet in die wonderen geloven en ze als fictie of zelfs bedrog afdoen. En wat moeten we als reformatorische christenen met al die genezingswonderen die plaatsvinden in charismatische gebedsbijeenkomsten? Overigens moet je ook bedenken dat dingen die in het verleden als wonder werden beschouwd, tegenwoordig goed verklaarbaar zijn door de toegenomen medische en psychologische kennis en door het gegroeide inzicht in vertelprocessen en verhaaltradities.”

Kortom, nuchterheid ten opzichte van wonderen en kritisch omgaan met de bronnen, zo bepleit Van Lieburg. „Wonderverhalen zijn nog geen wonderen. Ik wil niet komen aan het geloof in Gods almacht en voorzienigheid, maar wil als historicus wel gewoon mijn werk doen. Daarmee is het behoud van de bevindelijke traditie, die mij zeker ter harte gaat, uiteindelijk het best gediend.”

Blijft er in uw visie ruimte over om in wonderen te geloven? „Centraal staat voor mij dat het christelijk geloof niet alleen het geloof in wonderen omvat, maar ook zelf een wonder is. Het innerlijk getuigenis van de Geest in ons hart is een doorlopend bovennatuurlijk gebeuren. God is in Christus in onze werkelijkheid gekomen en heeft tekenen van Zijn Koninkrijk opgericht bij Zijn prediking en door Zijn opstanding. Ik houd het fenomeen wonder open, maar dat maakt onderzoek niet overbodig. Persoonlijk heb ik nooit een been zien aangroeien of een engel gezien. Ik heb het altijd van horen zeggen.”

Dit is het tweede deel in een serie over geloof in wonderen. Donderdag verschijnt deel 3.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer