Mens moet natuur tegen zichzelf beschermen
Ondanks de enorme aantallen leden van natuurorganisaties in Nederland staat het er met de natuur in ons land niet best voor en moet de toekomst met zorg tegemoet worden gezien, meent dr. Hans Ester.
Vreemde talen krijgen soms een indringende betekenis doordat je de dingen met behulp van die talen in een nieuw licht gaat zien. Mij verging dat zo met het Engelse woord ”sanctuary”. Bij mijn ouders thuis stond een boek over de Afrikaanse natuur in de kast dat die titel droeg: ”Sanctuary”. Twee begrippen komen hierin samen. Het eerste heeft betrekking op een heiligdom, een allerheiligste plaats, het tweede betekent: plaats die exclusief voor het leven van de natuur is bestemd. Een vogelreservaat is in het Engels zo een ”bird sanctuary”.
De natuur als heiligdom, ik vind dat een aantrekkelijke voorstelling. Niet om de natuur te vereenzelvigen met het goddelijke. En toch de natuur te zien in relatie tot God omdat de schepping aan de mens is toevertrouwd als een kleinood, als iets zeer waardevols. Gods innige band met Zijn schepping wordt in Genesis 1 steeds opnieuw beklemtoond door de herhaling van de zin: „En God zag dat het goed was.” De reden voor mijn pleidooi om juist nu de uitdrukking ”heiligdom” in verband met de natuur te gebruiken en daarmee een oude waarheid te accentueren, ligt in de alarmerende berichten van de laatste tijd over de natuur in Nederland. Het meest verontrustend waren recente uitspraken van Jaap Dirkmaat van de dierenbeschermingsvereniging Das & Boom en van Volkert Vintges van de Gelderse Milieufederatie. In de omgang met de natuur plaatsen Nederlanders zich op de voorgrond en mag de natuur hooguit aan het menselijk levensplezier bijdragen. Van het belang van de natuur wordt niet primair uitgegaan. Ondanks de enorme aantallen leden van natuurorganisaties in Nederland staat het er met de natuur in ons land niet best voor en moet de toekomst met zorg tegemoet worden gezien. Wie de prachtige boeken van Jac. P. Thijsse uit de jaren twintig en dertig over de grote rivieren van Nederland, over de IJssel, de Zuiderzee, de Vecht en over Texel leest, zal een gevoel van nostalgie niet kunnen onderdrukken. Wat zijn we slordig geweest sinds Jac. Thijsse het Naardermeer wist te behoeden voor het lot van vuilnisstortplaats van Amsterdam. Welke rijkdom aan soorten is in vergelijking met honderd jaar geleden niet opgeofferd aan de uitbreiding van het leefgebied van de mens!
Om een nieuwe houding tegenover de natuur mogelijk te maken, zouden we moeten beginnen met het onder ogen zien van de feiten. Dat is ook waar Dirkmaat en vele andere natuurbeschermers voor pleiten. De dassen van Dirkmaat kunnen slechts met kunst en vliegwerk in de vorm van afrasteringen en tunneltjes onder de snelweg in leven worden gehouden. Wanneer zoiets moois als de sneeuwuil in Nederland opduikt, dan wordt het beestje door een heel leger vogelspotters bijkans doodgeknuffeld. Wie wel eens een wandeling over de Veluwe maakt, merkt niet alleen dat velen met hem op hetzelfde idee zijn gekomen, maar dat niet weinigen vergezeld worden door hun trouwe viervoeters, die de vrijheid ruiken en ook krijgen. Dat honden in natuurgebieden niet bevorderlijk zijn voor de rust van de wilde dieren aldaar zal voor iedereen duidelijk zijn. Nu blijkt de Veluwe meer en meer ten prooi te vallen aan permanent bewoonde recreatiebungalows. De vermoeide stadsmens vindt evenmin wat hij zoekt: rust en eenzaamheid zonder de voortdurende confrontatie met de medemens.
Luidruchtige mensen
Tien jaar geleden leek het midden van Nederland nog onaantastbaar voor wegen en woningbouw. Het heette zo mooi en dichterlijk: Het Groene Hart. Maar ook dit groene hart was niet heilig. Tussen Utrecht en Woerden wordt driftig gebouwd en na Gouda kijk je als treinreiziger tegen grote hopen zand aan die de voorbode zijn van grootschalige verandering van het landschap.
Het lijkt mij gezond wanneer wij als mensen proberen de rollen om te draaien en de ruimtelijke ontwikkelingen in Nederland eens van de andere kant, van de kant van de dieren en de planten te bekijken. Het in het wild levende dier ervaart de mens en diens snelle vervoermiddelen als bedreiging. Er zal weinig psychologisch onderzoek onder wilde dieren zijn verricht, maar het ligt toch voor de hand dat dieren zich opgejaagd voelen en onder spanning leven wanneer hun omgeving door luidruchtige mensen wordt verstoord. Wie is de advocaat van deze dieren?
De bijbelse boodschap lijkt mij zeer helder te zijn. Daarnaast moet de menselijke gemeenschap als geheel die rol van advocaat op zich nemen. De veiligste en duurzaamste weg om de natuur niet afhankelijk te maken van wisselende planologische beslissingen en het kostbare pand te bewaren voor de toekomst, is de aanhechting van het begrip ”sanctuary”. Wij als mensen moeten de natuur tegen onszelf en onze bezitsdrang beschermen. Niet door vormen van sabotage van bouwplannen die democratisch zijn goedgekeurd, maar door het bordje ”onaantastbaar” bij dat landschap te zetten dat nog niet door de mens is opgeëist. De Veluwe is nog steeds zeer indrukwekkend, de plassen in het Groene Hart bestaan nog steeds, het IJsselmeer is nog niet geheel veranderd in een opgespoten zandvlakte, de Waddenzee biedt nog veel voedsel voor de grote aantallen vogels die daar komen foerageren. Er valt nog veel te beschermen in Nederland.
Het is niet nodig om deze gave natuur aan menselijke plannen ondergeschikt te maken en in overeenstemming te brengen met de menselijke verlangens op het gebied van de recreatie, zoals de Vereniging tot behoud van Natuurmonumenten keer op keer in haar verenigingsblad bepleit. De herschepping van de ijverige mens mag niet ten koste gaan van de medeschepselen en moet op andere plaatsen gebeuren. Het genieten van de natuur kan tenslotte ook bestaan uit de wetenschap dat die natuur er is en dat niemand er met z’n nieuwsgierige vingers aan mag komen. Volgens Jaap Dirkmaat en velen met hem is het vijf voor twaalf voor de natuur in Nederland. Dan is het de hoogste tijd voor een grondige ommekeer, een soort bekering.
De auteur doceert vergelijkende kunstwetenschap aan de Katholieke Universiteit Nijmegen.