Ambtelijke nalatigheid
1 Timotheüs 4:16
„Heb acht op uzelf en op de leer en volhard daarin, want dat doende, zult gij en uzelf behouden en die u horen.”
Iemand die over de geestelijken van zijn tijd klaagt, zegt: „Omdat zij zoeken de wereldse eer en staat, ook hun eigen begeerlijkheden en gierigheid opvolgen, meer dan de gewone man, en daardoor kwade voorbeelden aan anderen geven, durven zij van de gerechtigheid niet te spreken, omdat zij de gerechtigheid niet doen, en ook niet beminnen.”
Het is onmogelijk dat leraars die de zonden voorstaan en bewijzen met hun leven, deze met ernst kunnen tegengaan door hun leer. Integendeel, zij zijn genoodzaakt voor hun omgeving om de zonden te verzwijgen óf die te verschonen, óf maar in het algemeen en als in het voorbijgaan aan te raken. Schijnt het al dat zij met ernst gepredikt hebben, de toehoorder weet dikwijls niet waar hij de zaak moet thuisbrengen en wat zij eigenlijk met hun preken bedoelen. Want hij kan niet geloven dat datgene bestraft is waarvan hij ziet, dat de bestraffer schuldig is. Ja, de predikatie vergetend, voegt zulk een zich, tot zijn eigen verderf, naar het leven van zijn leraar. Daardoor brengen zulke leraars een zwaar oordeel en het bloed van hen die zo verloren gaan over zich. Indien aan eenieder die ergernis geeft een zwaar oordeel gedreigd wordt, wat zal dan hen overkomen die wegens hun bijzonder ambt tot een stichtelijk leven, tot een voorbeeld van alle deugd en van een christelijk leven verplicht zijn?
Abraham van de Velde,
predikant te Middelburg
(”Wonderen des Allerhoogsten”, 1669)