Tot zes jaar cel geëist tegen vijf vermeende terroristen
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft woensdag voor het gerechtshof in Den Haag straffen tot zes jaar cel geëist tegen vijf vermeende moslimterroristen. Het gaat in de eerste plaats om de 29–jarige Fransman J.C. en de Algerijn A.R. Zij moeten wat de aanklager betreft respectievelijk zes en vijf jaar de cel in.
C. en R. worden door justitie rechtstreeks in verband gebracht met een voorgenomen aanslag op de Amerikaanse ambassade in Parijs, georganiseerd door het terreurnetwerk al–qaeda van Osama bin Laden. Drie anderen wordt een ondersteunende rol in deze vermeende terroristische cel toegedicht. Justitie wil dat zij gevangenisstraffen tussen de 148 dagen en vier jaar opgelegd krijgen.
De rechtbank in Rotterdam sprak hen in december 2002 nog vrij, omdat het OM hen aanhield en huiszoeking bij hen deed, louter op informatie van de toenmalige BVD, nu de Algemene Inlichtingen– en Veiligheidsdienst (AIVD). Deze handelwijze was volgens de rechters in Rotterdam onrechtmatig. De aanklagende instantie had eerst zelf onderzoek moeten doen voordat zij tot aanhouding overging, vond de rechtbank in Rotterdam.
Het omstreden vonnis heeft de bestrijding van terrorisme in Nederland onder druk gezet, erkende minister van Justitie Donner na de uitspraak in Rotterdam. Er ligt daarom nu inmiddels een wetsvoorstel van de bewindsman bij de Eerste Kamer, waardoor het in het Nederlandse strafrecht beter mogelijk moet worden om verdachten van terroristische misdrijven met succes te vervolgen.
Volgens de aanklager, advocaat–generaal Haverkate, heeft de rechtbank in Rotterdam het in haar vonnis in deze zaak bij het verkeerde einde gehad. Hij benadrukt voor het gerechtshof dat de huidige wet in Nederland helemaal niet eerst een eigen onderzoek van het OM eist, als justitie informatie van de AIVD krijgt. „Als hun materiaal te controleren is, mooi", stelde Haverkate.
„Zo niet, dan is de weg niet afgesloten voor het uitvoeren dwangmiddelen." Hij doelt hiermee in dit geval onder meer op de aanhouding van de verdachten en het doorzoeken van woningen waar ze verbleven.
De rechtbank in Rotterdam besliste destijds ook dat er geen AIVD–informatie gebruikt mocht worden als bewijs. Eveneens ten onrechte, meent de advocaat–generaal. Volgens hem moet alleen als er concrete twijfels zijn aan de informatie, de rechtmatigheid daarvan worden gecontroleerd. „In deze zaak zijn geen aanwijzingen van onrechtmatigheid", concludeerde hij.
Volgens de advocaten van de verdachten is dit wel degelijk het geval. De BVD was in die tijd wettelijk helemaal niet bevoegd tot het inzetten van speciale methoden, zoals bijvoorbeeld het observeren of aftappen van hun cliënten. Er zat een fout in de wet over de BVD en die is niet voor niets inmiddels gewijzigd, menen de raadslieden. In de oude wet stonden de methodes die de BVD gebruikte, niet vermeld. En dat was wel een vereiste volgens de Europese wetgeving om ze te mogen gebruiken, zeggen de advocaten. Daarom is het recht om de vijf verdachten te vervolgen verspeeld.
Advocaat M. Pestman voegde nog toe dat de ministers Remkes (Binnenlandse Zaken) en Donner (Justitie) het hof hebben proberen te beïnvloeden door te stellen dat als de uitspraak van de rechtbank in Rotterdam in stand blijft, dit de strijd tegen het terrorisme bemoeilijkt. „Zij mogen dat absoluut niet doen. Die beïnvloeding is een gevaar voor de rechtstaat."
C. en R. ondersteunden direct de cel die werd ingezet om door middel van een zelfgemaakte bom de Amerikaanse ambassade in Parijs op te blazen. C. had veel contacten met onder meer N. Trabelsi die de zelfmoordaanslag had moeten plegen. Hij wordt gezien als de verbindingspersoon van de groep terroristen die verantwoordelijk was voor het uitvoeren van de aanslag, die werd voorkomen.
C. en R. genereerden met de overige verdachten geld voor het voorbereiden en uitvoeren van aanslagen. Ze verdienden volgens Haverkate grote sommen geld met de fraude met creditcards en het verkopen van valse merkkleding. Ook handelden ze in valse identiteitsdocumenten. Die zouden ook van pas komen bij het plegen van de aanslag.
De Nederlandse cel was in de visie van de advocaat–generaal een „onmisbare schakel" voor het mogelijk maken van de geplande aanslag in Parijs. Daardoor hadden veel mensen die bij de Amerikaanse ambassade werkten en mensen die op het moment van de aanslag zich daar zouden ophouden, gedood kunnen worden. Een zware straf is daarom ook op zijn plaats, concludeerde Haverkate.
Hij wees het hof ook nog nadrukkelijk op een andere reden, waarom het belangrijk is dat er daadwerkelijk zware straffen in deze zaak worden opgelegd. Als dit niet gebeurt, bestaat er volgens hem het gevaar dat het voor terroristen extra aantrekkelijk wordt om in Nederland aanslagen te plegen, vanwege het milde strafklimaat dat hier zou heersen.
Uitspraak 21 juni. Op 7 juni is nog een zitting.