Onberispelijk
1 Timotheüs 4:16
„Heb acht op uzelf en op de leer en volhard daarin, want dat doende, zult gij en uzelf behouden en die u horen.”
Als iemand de gemeente wil vermanen tot ijver in de godsdienst, dan moet hij zelf niet flauw en lauw zijn. Als hij de gemeente wil vermanen tot matigheid, moet hij zelf niet prachtlievend zijn of de mode navolgen, of die zonde in zijn huis laten heersen. De apostel begeert daarom: „Dat zij hun eigen huis wel regeren, hun kinderen in onderdanigheid houden, met alle stemmigheid of eerbaarheid” (1 Timotheüs 3:4). Kortom, wil een leraar het Koninkrijk Gods bevorderen en het rijk van de duivel afbreken, dan moet hij er alleszins op toezien hoe hij zich gedraagt binnen zijn huis en daarbuiten, omdat op hem, als een „licht” en een „stad op een berg gelegen”, alle ogen vallen (Mattheüs 5).
Leraars moeten daarom, naar de vermaning van de apostel, onberispelijk trachten te zijn en een voorbeeld van deugd voor hun gemeente zijn. Dat laatste kan niet zonder het eerste bereikt worden. Voortreffelijk en opmerkelijk zijn daartoe de woorden van de oude leraar Hieronymus: „Zo groot”, zegt hij, „moet de kennis van een dienaar van God zijn, dat zijn uitgang, zijn beweging en alles wat aan en bij hem is, roepende stemmen mogen zijn. Hij moet zó de waarheid in zijn hart hebben ontvangen, dat zij door zijn gestalte, zijn gewaad en sieraad een luide weerklank geeft, opdat al wat hij doet of spreekt, strekken mag tot lering en onderwijzing van het volk.”
Abraham van de Velde,
predikant te Middelburg
(”Wonderen des Allerhoogsten”, 1669)