Zuinig met vuilnis
Afval zo veel mogelijk hergebruiken: dat lijkt misschien modern, maar dat is het bepaald niet. Een paar eeuwen geleden was het de gewoonste zaak van de wereld. As, roet, uitwerpselen en urine werden niet weggegooid. Dat waren bruikbare grondstoffen. Er werd zelfs in gehandeld.
Wie benieuwd is hoe mensen 200 jaar geleden met recycling bezig waren, krijgt een aardige indruk op de familietentoonstelling ”Rijk van rotzooi” in het Fries Museum.
Het is verbluffend om te zien hoe vernuftig en zuinig er indertijd met afval werd omsprongen. Van aardappelschillen werd papier geperst, straatafval en urine werden gebruikt voor het maken van buskruit, zure melk was nog heel geschikt om wol mee te bleken en tuinders kweekten groente met behulp van schoorsteenroet.
Daar kunnen wij tegenwoordig nog een puntje aan zuigen. Wij gooien schillen, pitten en koffieprut in de gft-bak, zetten elke twee weken het oud papier aan de weg en brengen het overtollige plastic naar een verzamelbak. Maar dat is het dan wel zo’n beetje. Een kruik voor het verzamelen van urine of een poepdoos voor het bewaren van uitwerpselen –zoals die op de tentoonstelling te zien zijn– heeft niemand anno 2017 meer in zijn huis staan. En het is eerlijk gezegd ook niet zo’n aanlokkelijk perspectief. Alleen al de stank die daar onvermijdelijk bij hoort – je moet er niet aan denken. Maar de keerzijde is wel dat allerlei in potentie nuttige stoffen via de afvoer in het riool verdwijnen. Voor het oog leven wij in een schone wereld, maar tegelijkertijd exporteren we enorme hoeveelheden elektronisch afval –met schadelijke stoffen– naar lagelonenlanden.
Botten
De tentoonstelling is gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek naar de manier waarop scheikunde twee eeuwen geleden met het dagelijks leven verweven was. De expositie, die eerder te zien was in Museum Boerhaave in Leiden, heeft een kindvriendelijke en laagdrempelige insteek. Bezoekers mogen overal aan zitten en alles uitproberen: grabbelen in kisten met botten en stukken (nep)huid, steentjes kapotslaan, voelen aan verschillende soorten wol en glas. „De kwetsbare voorwerpen staan achter gaas”, vertelt projectmanager Emmi Visser van het Fries Museum.
Bij de ingang staat een 3D-printer blokjes van hergebruikt plastic te maken. Dit als illustratie van een vorm van hedendaags hergebruik. „Verschillende Friese bedrijven houden zich daarmee bezig”, zegt Visser. „Maar we zamelen slechts een deel van het totaal in. Dat zou veel beter kunnen. Alleen kost dat te veel geld”, vat ze het moderne recycledilemma samen.
Oeconomisch ideaal
Er was indertijd ongetwijfeld een praktische en noodzakelijke reden voor het vlijtige hergebruik van afval. Europa was aan het eind van de achttiende en het begin van de negentiende eeuw in een aantal oorlogen verwikkeld. Grondstoffen waren schaars, dus gebruik je wat er wel is zo goed mogelijk. En zelf dingen kunnen produceren is in een onrustige tijd bovendien te verkiezen boven importeren.
Maar er zat ook een idealistische drijfveer achter het zo effectief mogelijk inzetten van grondstoffen en materialen. In die tijd deed het zogenaamde ”oeconomisch ideaal” opgeld: zo min mogelijk verkwisten, zelfs als dat betekende dat je bedrijf niet optimaal rendeerde.
De centrale figuur in de tentoonstelling in het Fries Museum is de Friese apotheker Watse Gerritsma. Hij startte in 1795 in zijn woonhuis in Makkum een chemisch fabriekje. Daar waren er op zich wel meer van. Wat zijn bedrijf bijzonder maakt, is dat hij niets weggooide. Als er na een bepaald proces afval overbleef, gebruikte hij dat om daar weer iets nieuws mee te maken. Tegenwoordig zouden we zeggen dat hij een circulair bedrijf had.
Experimenten
Er is maar weinig bekend van Gerritsma. Zijn bedrijf bestaat niet meer. Hoe hij eruitzag weten we niet. Maar in een Fries archief zijn wel zijn aantekenboekjes opgedoken. Daarin doet hij verslag van zijn experimenten en ontdekkingen.
Hij begon met het destilleren van zouten uit het afval – de „vuile pekel” van de lokale zoutindustrie. Vervolgens bedacht hij voor elke reststroom die daaruit voortkwam weer een nieuwe productlijn.
„Je zou het een groot recyclingbedrijf kunnen noemen”, vat Visser samen, „alles paste in elkaar. Zoals hij werkte, dat kwam aardig in de buurt van een afvalvrije manier van produceren.”
Wat Gerritsma deed was feitelijk pure scheikunde: hij mengde en splitste stoffen om er weer nieuwe, bruikbare stoffen van te maken. „Eigenlijk vonden mensen als Gerritsma de processen uit waar wij nu veel meer van weten. Het is bijzonder om te zien waar hij mee bezig was”, zegt Visser.
Afval was dus geld waard. Voor schoorsteenroet beurden vegers in die tijd twee stuivers per zak. Dat was, in combinatie met urine, een grondstof voor het maken van zuivere ammoniak.
Maar misschien gebruikte Gerritsma daarvoor ook wel een ander mengsel aan afvalstoffen: hoeven, botten, versleten leer en houtas. Als je dat op hoog vuur destilleert –het klinkt miraculeus, maar het staat op een informatiebordje op de tentoonstelling te lezen– ontstaat datzelfde bijtende en stinkende gas.
Geurloze uitwerpselen
Op de tentoonstelling wordt een aantal nijverheden die zo’n 200 jaar geleden van veel betekenis waren in beeld gebracht: leerlooien, buskruit maken, papier scheppen, glas blazen en wol bewerken. Over en weer gebruikten de mensen die hiermee bezig waren elkaars afvalproducten. De buskruitmaker wist bij voorbeeld wel raad met de haren van de vachten van de leerlooier.
Bemesting was ook een belangrijk thema. Op de tafel over dit onderwerp liggen (geurloze) uitwerpselen van kunststof – voor kinderen vast heel intrigerend. In die tijd, lang voor de uitvinding van kunstmest, was mest een schaars goed waar een levendige handel in bestond. Menselijke uitwerpselen werden in de steden verzameld en via schepen naar het platteland afgevoerd. Kwaliteitsverschillen bepaalden de prijs. De gedachte was dat rijke mensen beter aten en dat hun uitwerpselen daardoor ook beter van samenstelling waren. Dat werd op grond van de structuur, maar ook van de smaak beoordeeld. Hoe zouter hoe beter.
Beenderlijm
Het moet indertijd wel bar gestonken hebben, dat kan niet anders. Niet alleen bij de mensen thuis en op straat, maar ook in de buurt van bedrijfjes als die van Gerritsma. En binnen helemaal, zoals een Duitse bezoeker van de fabriek van Gerritsma opschreef: „Een doordringende onaangename lucht vervulde het gantsche laboratorium.”
Geurflessen op de tentoonstelling geven een indruk van de geuren waar mensen indertijd mee werken geconfronteerd. Voor het maken van papier werd bijvoorbeeld beenderlijm gebruikt. Zoals de naam al zegt wordt die lijm onttrokken aan botten van dieren. Wie wil weten hoe dat ruikt, kan zijn neus bij de fles houden en in de verstuiver knijpen. Maar Visser raadt dat niet aan. „Beenderlijm stinkt verschrikkelijk. Als we de fles bij moeten vullen, doen we dat op maandagmorgen vroeg. Het duurt wel een paar uur voor die geur is weggetrokken.” Natuurlijk toch de proef op de som genomen. Inderdaad heel vies: een soort weeë lucht van bederf en kadavers. Voor de liefhebbers zijn er ook geurflessen met rottend plantaardig afval en bijvoorbeeld urine.
Achtertuinchemie
Salpeter –een belangrijk bestanddeel van buskruit– kun je vrij eenvoudig zelf maken. Althans: de uitleg op de tentoonstelling wekt de indruk dat dat haast vanzelf gaat. Als je een hoop plantaardig en dierlijk afval, uitwerpselen, kalkhoudende aarde en houtas regelmatig met urine besprenkelt, ontstaat er na verloop van tijd salpeter.
In 1810, toen Napoleon hier de lakens uitdeelde, werd dergelijke achtertuinchemie bij wet verboden. Hij hield bij voorkeur zelf de controle over de productie van buskruit.
Koning Willem I, die na hem aantrad, moedigde burgers juist aan om zelf salpeter te maken. In woelige tijden is een voorraadje springstof nooit weg.
Urine inzamelen
Urine inzamelen om er nuttige stoffen uit te halen: dat gebeurt nog steeds. Maar wel op kleine schaal. Denk bijvoorbeeld aan Moeders voor Moeders, een organisatie die urine van zwangere vrouwen inzamelt omdat daaraan een hormoon kan worden onttrokken. Dat wordt vervolgens verwerkt in geneesmiddelen voor vruchtbaarheidsbehandelingen.
In urine zit stikstof en fosfaat. Daar kun je een meststof van maken. Dat gebeurt bijvoorbeeld met de urine die op festivals in zogenaamde waterloze urinoirs wordt opgevangen.