Verkleefd aan het zand van Radio Kootwijk
De vader van Coby de Haan-van der Meulen (85) was de eerste vaste werknemer op Radio Kootwijk. Door haar huwelijk met een zendtechnicus bleef zijn dochter verbonden aan de gemeenschap op het Kootwijkerzand. „Dit is het paradijs van mijn jeugd.”
„Mijn vader is hier in 1919 gekomen. Omdat hij geen werk kon krijgen, reisde hij vanuit Friesland per trein naar het stationnetje van Assel. Op advies van een korporaal, die hij in het leger had leren kennen. Het laatste deel van de tocht moest hij lopend afleggen, door een eindeloze zandvlakte. De aanplant van het bos is pas in 1923 begonnen.
Amsterdamse werklozen waren bezig met het egaliseren van het terrein. Die mannen kwamen op maandagmorgen en gingen vrijdagmiddag weer weg. In anderhalf jaar tijd hebben ze 375.000 kuub zand verplaatst, met kruiwagens en een schop. Het zand werd afgevoerd met lorries, over een smalspoor naar Assel. Ze werden getrokken door paarden. Mijn vader, die in het leger huzaar was geweest, is aangenomen als verzorger van de paarden.
De Amsterdammers sliepen in barakken, mijn vader in de paardenstal. Daar heeft hij anderhalf jaar in z’n eentje gebivakkeerd, tussen de paarden. Toen vroeg hij mijn moeder ten huwelijk. Die kwam uit een arm gezin met acht kinderen, dus haar ouders vonden het prima dat ze vertrok. Mijn vader maakte in de stal een simpel hokje, van afvalhout. Op de markt in Apeldoorn kocht hij twee stoelen, een tafeltje, wat huisraad en een petroleumstel. Van een paar planken maakte hij een ledikant waar hij hooi en stro in gooide. Dat was het huwelijksbed.
Van het mooie groene land onder de Waddenzee belandde mijn moeder in dat kot, met eromheen niets dan zand. Later heeft ze meer dan eens gezegd: „Als ik terug had kunnen kruipen, had ik het gedaan, maar de liefde heeft alles overwonnen.” Na het vertrek van de Amsterdamse werklozen liet de PTT van de barakken een soort woningen maken. Een ervan was voor mijn ouders. Daar is mijn zusje geboren, de eerste baby van Radio Kootwijk.
Hoedje
In 1923 is het barakkendorp afgebroken en kregen mijn ouders een huisje aan de Turfbergweg. Nadien zijn ze nog twee keer verhuisd. In mijn jeugd woonden hier zo’n 120 mensen. Op z’n meest zijn het er ongeveer 155 geweest, het gehucht de Gerritsflesch mee gerekend. Toen het werk met de paarden was gedaan, is mijn vader voor de centrale verwarming gaan zorgen. In de zomer hielp hij mee met onderhoudswerk. Op het terrein rond het zendstation mochten wij als kinderen niet komen, laat staan in het zendgebouw. Een enkele keer moest ik mijn vader stiekem zijn trommeltje brood brengen. Dat vond ik doodeng. Zo gezagsgetrouw waren we toen.
In 1948 leerde ik mijn man kennen, een zendertechnicus die in het tehuis voor ongehuwde ambtenaren woonde. Hij had een afspraak met mijn zusje. Samen zouden ze naar de bioscoop in Apeldoorn gaan, maar mijn vader had de regel dat een van de kinderen ’s avonds moeder moest helpen. Ook in het weekend. Het was die week mijn beurt om uit te gaan, dus mijn zusje kreeg van mijn vader geen permissie. Ze gaf me opdracht om dat te zeggen tegen een meneer met een regenjas aan, een ceintuur om en een hoedje op. Kom ik in de bus, zit daar een hele rij PTT-ambtenaren die er allemaal zo uitzien. Toen ik een beetje ongelukkig om me heen keek, stond een van die mannen op en vroeg: „Zoekt u misschien iemand?”
„Ik ben het zusje van Jannie”, zei ik. „Die heeft een afspraak gemaakt met iemand in deze bus met een regenjas aan en een hoedje op. Ze kan niet komen.” Op zijn verzoek ben ík toen maar met hem meegegaan. Daarna hielden we contact. Het eerste jaar heeft dat wat gesudderd, langzamerhand kwam het tot een echte verkering. Na zeven jaar zijn we pas getrouwd. Ik wou eerst leren, werken en van alles ondernemen. Vanwege gebrek aan woonruimte trokken we bij mijn ouders in. Zo ging dat in de jaren 50. Na het overlijden van mijn vader en het vertrek van mijn moeder kregen we het hele huis ter beschikking.
Zondagsschool
We hadden hier geen school, geen kerk, geen kroeg; helemaal niks. Voor alles moesten we naar Apeldoorn. Zes keer per dag reed er een bus naartoe. Die werd betaald door de PTT. Zondagmorgen om negen uur reed er een speciale kerkbus: naar de hervormde kerk van Hoog Soeren, de grote kerk in Apeldoorn en de katholieke kerk bij het station van Apeldoorn. De katholieken konden vanaf 1942 ook naar het toen gebouwde kapelletje van Assel, op de fiets. Wij waren openbaar, dus we gingen niet naar een kerk, maar dat maakte doordeweeks niets uit. Alles trok met iedereen op. En alle kinderen gingen naar de zondagsschool, wij ook. Die werd geleid door twee dames uit Radio Kootwijk.
De kruidenier, de bakker en de melkboer kwamen aan de deur. In het begin ook de groenteboer, maar die is ermee opgehouden. Aan een drogist in Apeldoorn konden we een telefonische bestelling doorgeven. Die man bracht de spullen naar het postkantoor in Apeldoorn, dat ook van de PTT was. De buschauffeur haalde daar de pakjes op en legde die op Radio Kootwijk in de PTT-garage op het terrein. Met een PTT-wagen werden ze aan huis bezorgd.
De hoekwoningen waren voor de opzichters. Die hadden een grotere tuin en een telefoon. Het gewone arbeidersvolk moest als er iets was daar gaan vragen of ze alsjeblieft mochten bellen. Dat heb ik altijd raar gevonden. De beheerder van Radio Kootwijk en de ingenieurs woonden aan de overkant, in de villa’s. Het huis waar ik nu woon was destijds voor een ing. Die stond weer een treetje lager dan een ir.
Aan de Turfbergweg merkte je verder weinig van de hiërarchie. Wel wist je precies wat iedereen verdiende, want de salarisschalen bij de PTT waren openbaar. Dat was weleens beklemmend. Je had het altijd over de PTT, dat bedrijf bepaalde ons leven. Toch overheersen bij mij de goede herinneringen. Je had hier een heel actief verenigingsleven. Twee kegelclubs: een voor de heren en een voor de dames, een toneelvereniging voor volwassenen en een voor kinderen, twee tennisclubs, een fotografieclub, een timmerclub, een radioclub, een volleybalclub… De PTT stelde ruimte beschikbaar. Hier werkte gespecialiseerd personeel, dus ze hielden de mensen graag vast. In de zomer, met sinterklaas en op 28 februari, de dag waarop voor het eerst contact werd gelegd met ons voormalig Indië, was er een groot feest van de PTT, voor het hele dorp.
Voetbaltoernooi
Ik was bestuurslid van de dameskegelclub. Behoudens dat we kegelden, vierden we Palmpasen, gingen we eieren zoeken met de kinderen en organiseerden we eind augustus een groot voetbaltoernooi voor het hele dorp. Vijftig jaar heb ik in een bestuur gezeten: eerst van de kegelclub, daarna van de dorpsraad. In al die jaren heb ik me geen dag verveeld. Elke avond was er hier wel wat te doen.
Werd een ambtenaar 65, dan moest hij binnen drie maanden weg zijn. De meeste gepensioneerden vestigden zich in Apeldoorn, sommigen gingen terug naar de streek waar ze geboren waren. Na de pensionering van mijn man speelde dat al niet meer. Bijna niemand wilde hier toen nog wonen. Op een gegeven moment heeft de PTT de woningen verkocht en werd Radio Kootwijk een heel ander dorp. Van de oude sfeer is weinig over. Toch heb ik nooit overwogen om hier te vertrekken. Dit is het paradijs van mijn jeugd. We speelden eindeloos in het zand, bouwden hutten en groeven complete onderaardse gangen.
Mijn jongste zoon zegt precies hetzelfde. Zo nu en dan wordt het heimwee hem te sterk en komt hij hiernaartoe om de vertrouwde plekjes op te zoeken en een praatje te maken met de enkeling die hij van vroeger kent. Het aantal inwoners is gezakt tot onder de honderd en er wonen vrijwel geen PTT’ers meer op Radio Kootwijk. Met een deel van die mensen heb ik nog steeds contact. Via de telefoon, of per mail. Om hun te vertellen hoe het hier is en herinneringen op te halen. Dat verveelt nooit.”
„Hallo Bandoeng… hier Den Haag”
De Eerste Wereldoorlog bracht de Nederlandse overheid tot het inzicht dat er een eigen communicatiekanaal tussen Nederland en ons Indië moest komen. Dat leidde tot de bouw van Radio Kootwijk in het Kootwijkerzand, het grootste stuifzandgebied van West-Europa. In de kale vlakte verrezen vanaf 1918 zes antennemasten met een hoogte van ruim 200 meter, een zendgebouw, woningen voor het gehuwde personeel en een tehuis voor vrijgezelle ambtenaren.
De Amsterdamse architect Julius Luthmann (1890-1973) ontwierp het in 1922 gerealiseerde zendgebouw van gewapend beton. Hij liet zich inspireren door de Egyptische mythologie. Het gebouw moest associaties met een sfinx oproepen. Vooral vanuit de lucht is de overeenkomst goed te zien, maar onder de bevolking raakte de kolos bekend als ”de kathedraal”. In Indië stond al een zend-/ontvangstation voor draadloze telegrafie via de lange golf, op de hoogvlakte Malabar bij Bandoeng. Daarmee moest Radio Kootwijk gaan communiceren. De machinezender van het Duitse bedrijf Telefunken kreeg de naam ”Lange Gerrit”.
Het peperdure complex in het Kootwijkerzand deed maar enkele jaren dienst. Vanaf 1928 was radiotelefonisch contact mogelijk via de korte golf. Een slimme ingenieur had dat al voorspeld, maar de overheid sloeg zijn waarschuwing in de wind. De kortegolfzenders werden ondergebracht in drie bescheiden gebouwtjes op de Hoog Buurlose heide. Koningin Emma stelde op 7 januari 1929 de radiotelefoondienst officieel in gebruik met de historische woorden: „Hallo Bandoeng… hier Den Haag.” Vanaf dat moment konden Nederlanders op vier locaties in Nederland naar Indië bellen voor 11 gulden per minuut, destijds een kapitaal bedrag.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog gebruikte de bezetter de langegolfzender voor spionagedoeleinden. Na de oorlog werd Radio Kootwijk ingezet voor het contact met de scheep- en de luchtvaart. De opkomst van satellietzenders luidde het einde in van het zendstation in het hart van de Veluwe. Op 31 december 1998 ging het definitief uit de lucht. Elf jaar later nam Staatsbosbeheer het ontmantelde complex voor één euro over van de Dienst Landelijk Gebied. ”De kathedraal” is nu een rijksmonument dat onder meer wordt gebruikt voor culturele activiteiten en als decor voor films.