(On)macht
In het algemeen heeft de Nederlandse burger ontzag en respect voor de rechtspraak. De rechterlijke macht wordt veelal gezien als een machtig orgaan. Is die indruk juist?
Laat ik vooropstellen dat de rechtspraak in Nederland in het algemeen goed functioneert. We beschikken over onafhankelijke (en niet over gekozen) rechters, die een grote mate van deskundigheid combineren met een hoge arbeidsmoraal. De rechter neemt zijn of haar taak serieus. Burgers die procederen geven dat na afloop van een zitting vaak toe. De rechter kent het dossier en luistert serieus naar beide partijen. Maar…
Rechtspraak heeft ook beperkingen. Vooral in het bestuursrecht worden partijen soms pijnlijk geconfronteerd met de grenzen van de rechterlijke toetsingsbevoegdheid. Op zichzelf is er een goede reden voor die beperkingen.
Allereerst is het de taak van de wetgever om de tekst van de wet vast te stellen. Het zou strijdig zijn met de staatsrechtelijke uitgangspunten als een rechter de wet daarna op haar redelijkheid zou mogen beoordelen. Een rechter dient de wet te respecteren.
Daarnaast mag de rechter het op de wet gebaseerde beleid van bestuursorganen slechts marginaal toetsen. Alleen als het beleid strijdig is met de wet, kan een rechter dat buiten toepassing laten.
Peters rolstoel
Deze scheiding van machten is fundamenteel voor onze rechtsorde. Die scheiding heeft echter tot gevolg dat de rechterlijke toetsingsmogelijkheden soms beperkt zijn. In de volgende zaak kwam dat pijnlijk tot uiting.
Peter is meervoudig gehandicapt. In 1999 hebben zijn ouders voor hem bij de gemeente een elektrische, aangepaste rolstoel aangevraagd. Voor alle duidelijkheid: we praten dan over een rolstoel die ongeveer 15.000 euro kost. De gemeente weigert de rolstoel te verstrekken. Peter verblijft namelijk in een instelling voor verstandelijk gehandicapten en daarom moet het zorgkantoor een rolstoel verstrekken.
Op zichzelf is dat laatste juist. Echter, Peter verblijft wel op het terrein van een instelling maar ontvangt daar geen zorg „in natura.” Hij bezet een zogenaamde boventallige plaats en betaalt zelf de kosten van de zorg, uit een aan hem verstrekt persoonsgebonden budget.
Het zorgkantoor heeft laten weten dat het alleen rolstoelen verstrekt aan degenen die in een instelling verblijven en daar zorg in natura ontvangen. Ook dat is formeel juist.
De ouders van Peter hebben eerst geprocedeerd bij de rechtbank. Deze heeft hen in het gelijk gesteld en de gemeente opgedragen de aanvraag voor het verstrekken van een rolstoel alsnog in behandeling te nemen. De gemeente heeft echter hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. De Centrale Raad heeft uiteindelijk op 5 februari 2002 de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de gemeente alsnog in het gelijk gesteld. We zijn dan overigens drie jaar verder. Peter heeft nog steeds geen goede rolstoel en de gemeente hoeft die definitief niet te verstrekken.
Als doekje voor het bloeden overweegt de Centrale Raad „dat het gedaagde vrijstaat zich ter zake van de aanvraag van een rolstoel te wenden tot het zorgkantoor.”
Verwachtingen
Met deze beslissing zal niemand echt gelukkig zijn. De rechter diende echter de wet toe te passen. Toen het persoonsgebonden budget in de gehandicaptenzorg werd geïntroduceerd, heeft de wetgever zich niet gerealiseerd dat daardoor een categorie instellingsbewoners zou ontstaan die niet langer aanspraak kon maken op diverse verstrekkingen. De wet- en regelgeving is niet aangepast aan die ontwikkelingen. Dat probleem kon de rechter niet oplossen. Uiteindelijk zal de politiek dat moeten doen. Het is echter wel zuur dat Peter in dit geval het slachtoffer is geworden van deze machtenscheiding.
Waarom schrijf ik dit? In de praktijk merk ik wel eens dat cliënten te hooggespannen verwachtingen hebben van de rechterlijke toetsingsmogelijkheid. Men verwacht dat de rechter „recht” zal spreken en daarbij rekening zal houden met rechten en belangen van alle partijen. Het is van belang om te beseffen dat rechtspraak niet altijd leidt tot een rechtvaardig oordeel. De rechterlijke macht is soms onmachtig!
Mr. J. D. van Vlastuin, advocaat