Van feestvarken tot giraffenskelet
De geschiedenis van Zuid-Afrika en Nederland is er een van extremen. Van extreme bejubeling tot hartgrondige haat. Dat maakt de tenstoonstelling ”Goede Hoop” in het Rijksmuseum duidelijk.
Culemborg 1952. Zuid-Afrika en Nederland herdenken de aankomst van kapitein Jan van Riebeeck bij Kaap de Goede Hoop 300 jaar geleden. Bij die herdenking is Van Riebeeck het „feestvarken”, zegt het Rijksmuseum.
Met dat woord is niets te veel gezegd, zo blijkt in het museum. Koningin Juliana bezocht in het jubileumjaar Culemborg, waar Van Riebeeck vandaan kwam. Schoolkinderen in die stad maakten tekeningen en kleurplaten van hun beroemde plaatsgenoot. En in Zuid-Afrika werd een stukje van zeventiende-eeuws Culemborg nagebouwd. Tussen Nederland en Zuid-Afrika was het dik aan.
Helemaal vreemd was dit niet. De (echte) apartheid was pas in 1948 ingevoerd. Rassenscheiding werd verdedigd als een vorm van „goed nabuurschap”, zoals premier Verwoerd dat op filmbeelden zegt. Dit beleid had nog steeds de pretentie van vooruitstrevendheid en bescherming van de zwakke.
In een klein zaaltje in het museum wordt treffend duidelijk waar de apartheid echt voor was bedoeld, namelijk dat blanken en zwarten elkaar zo weinig mogelijk ontmoetten. In het midden staat een houten bankje met daarop ”net blankes – only whites”. Aan de muur hangen vergelijkbare bordjes. De mensen ervaarden dit als rechtvaardig en volkomen natuurlijk.
Zolang de mensen van verschillende afkomst elkaar niet roken, zouden ze er immers ook niet over klagen dat de ander stonk. En zodra blank en zwart seksueel contact zou mijden, zou die schaamte over gekleurde kinderen tot het verleden behoren. Foto’s uit de 19e eeuw tonen vrij scherp aan dat er steeds meer blanken waren met kroeshaar en andere Afrikaanse kenmerken.
Boerenmanie
De verering van Van Riebeeck sloot helemaal aan bij het onthaal dat de Transvaalse president Paul Kruger in 1900 in Nederland kreeg. Eindelijk zagen de Nederlanders weer eens een echte held, uit de Boerenoorlog. De Engelse kolonialisten hadden hier te lande weinig sympathie. De catalogus spreekt van ”Boerenmanie”.
In de tentoonstelling ”Goede Hoop” is een zaal gewijd aan Kruger en zijn ‘neefs’ uit de Grote Trek. Ook in Zuid-Afrika werd ”oom Paul” vereerd. Er ligt een speculaasplank waarmee je zijn karakteristieke kop aan het deeg kon onttoveren. Daarnaast waren er spaarpotten, pijpenkoppen en een bierpul in de vorm van Kruger. Heldenverering is duidelijk niet iets wat aan onze popcultuur is voorbehouden. Zelfs de Waffen-SS drukt in 1942 nog een poster met de kop van Kruger om jongens te lokken.
Shell
De echte vragen over apartheid werden in het buitenland pas gesteld in 1960, toen het bloedbad in Sharpeville plaatshad. Ook daarvan zijn beelden te zien. Sharpeville maakte de wereld duidelijk dat apartheid meer was dan alleen „gescheiden ontwikkeling.” Het was gericht op uitsluiting van de zwakken. Zonder pas mochten zwarten zich niet in blank gebied bevinden. Zij hoorden eigenlijk in de ‘thuislanden’. Alleen als trekarbeiders waren ze welkom in de industrie.
Apartheid was (uitgegroeid tot) een vorm van goedkope arbeid in dienst van welgestelden. Juist in Nederland wekte dat weerzin.
De strijd tegen apartheid kwam in Nederland tot bloei in de tijd dat de ‘linkse kerk’ niet alleen met spandoeken langs de ambassade trok, maar ook tot actie overging. In de tentoonstelling ligt een afgesneden pompspuit van Shell, een bedrijf dat werd beschuldigd van collaboratie. In 1987 ging een pand van winkelketen Makro in vlammen op. Nog steeds vragen mensen zich af of de politie wel voldoende actie ondernam om de schuldigen op te sporen.
Toch was de strijd tegen apartheid zeker niet iets van extremisten. Ook kroonprins Willem-Alexander danste op het lied ”Free Nelson Mandela”. Ook veel kerken gingen zich bezinnen op contacten met zusterkerken in Zuid-Afrika.
Toen ANC-leider Mandela eindelijk vrij was, kreeg hij een onthaal dat weinig verschilde van dat van Paul Kruger 90 jaar eerder. Op de Dam in Amsterdam ontmoette hij een uitzinnige menigte. En als er iemand was die met enthousiasme kon omgaan, was het wel Mandela.
Skelet
Het Rijksmuseum maakt echter duidelijk dat de geschiedenis van Zuid-Afrika en Nederland veel breder is dan het rassenvraagstuk. Neem bijvoorbeeld het landschap. Een hele zaal is ingericht rond het werk van de Nederlandse wetenschapper van Schotse komaf Robert Jacob Gordon (1743-1795). Hij maakte zeer gedetailleerde panoramatekeningen van 7 meter van onder meer de Tafelbaai in Kaapstad, en stuurde die op naar Nederland. Dit type landschap was daar volkomen onbekend. Hij legde ook veel vast over het leven van de oorspronkelijke bewoners, de Khoikhoi, San en Xhosa.
Een giraffe moet voor hem een vreemde verschijning zijn geweest. Hij schoot er een dood, bestudeerde het dier en zette het skelet weer in elkaar, met de bedoeling dit naar stadhouder Willem V te sturen. Het werd echter ‘gekaapt’ door de Fransen en belandde in Parijs in een museum. Speciaal voor deze tentoonstelling is het daar uit elkaar gehaald en in Amsterdam weer botje voor botje in elkaar gezet.
Raamwerk
”Goede Hoop” verwijst regelmatig naar het geloof van de Zuid-Afrikaanse Boeren. Zo liggen er Statenbijbels in de vitrine. Die waren ooit gedrukt in Nederland en meegereisd naar het nieuwe land en daar door de geslachten bewaard.
Deze aandacht voor het geloof is zeer terecht. De Bijbel was het raamwerk waarin zij hun eigen leven zagen. In de wagenkist in het Rijksmuseum die in 1838 ook bij de slag bij Bloedrivier was, heeft ongetwijfeld een Bijbel gelegen.
De dikke catalogus ”Goede Hoop” (uitg. Vantilt) van een kleine 400 bladzijden vult een leemte die de tentoonstelling eigenlijk laat liggen, namelijk de Afrikaanse taal. Dat is een erfenis die pas in de twintigste eeuw echt tot bloei is gekomen. Het boek wijdt hier een speciaal hoofdstuk aan. Maar men zou er ook een aparte tentoonstelling over kunnen maken.
De tentoonstelling ”Goede Hoop. Zuid-Afrika en Nederland vanaf 1600” is tot en met 21 mei te zien in het Rijksmuseum Amsterdam. rijksmuseum.nl