Een charismatische gemeente, of geen gemeente
Zo rond zijn 14e, 15e jaar, net voordat hij een vakkenpakket moest kiezen, wist hij het zeker. Dominee wilde hij worden. „Dat was dus precies op tijd. Anders had ik nooit Grieks en Latijn gekozen.” Vandaag staat ds. N. Ribbers, christelijk gereformeerd predikant in Papendrecht, 25 jaar in het ambt.
„Geboren in een predikantsgezin trad hij in de voetsporen van zijn vader, overtuigd dat de Here ook hem riep tot de dienst van het evangelie”, schreef het christelijke gereformeerde orgaan De Wekker enkele weken terug. Ds. Ribbers kan zich in die formulering toch niet helemaal vinden. „Mensen denken vaak al snel dat ik predikant ben geworden omdat mijn vader dat ook was. Ik heb me altijd tegen die gedachte verzet. Ik ben zélf geroepen tot het ambt - al zal er ongetwijfeld de invloed van mijn opvoeding zijn geweest, en van de wijze waarop mijn vader preekte.”
Een „aantal dingen in het leven” leidde ertoe dat de jonge Ribbers zich meer en meer tot het predikantschap wist aangetrokken. „Toen ik 14 was, verhuisde ons gezin van Enschede naar Den Haag. Daar raakte ik ook betrokken bij het evangelisatiewerk. In die tijd kwam ik erachter dat mijn hart uitging naar dit werk. Steeds meer kreeg ik het idee dat ik hiertoe geroepen was.”
Na zijn studie volgde al snel een drietal beroepen. Ribbers volgde de roeping uit Meppel. Hij zou er dertien jaar blijven. „Ik heb in Meppel een heel mooie tijd gehad. Maar misschien zegt iedereen dat wel van zijn eerste gemeente.”
Meppel was ook de tijd waarin hij „onder wat pinkster-charismatische invloeden kwam.” En niet alleen hijzelf, maar meerderen van zijn gemeenteleden. „Er ontstond iets van een verlevendiging. Ik had er ook een heel fijne belijdeniscatechisatiegroep.” Hij beschouwt deze periode als een van de „heel duidelijke” hoogtepunten in zijn ambtelijke loopbaan.
Hoe zou de predikant zichzelf willen karakteriseren? Even blijft het stil. Dan, zoekend naar de juiste woorden: „Ieder die zich in onze kerken niet tot Bewaar het Pand rekent, zegt van zichzelf dat hij tot het midden behoort. Ik kan ook wel zeggen dat ik iemand van het midden ben: ik wil recht doen aan ieder die de Heere Jezus Christus liefheeft, van welke kleur dan ook. Maar als ik zeg dat ik tot het midden van de Christelijke Gereformeerde Kerken behoor, ben ik denk ik toch niet helemaal eerlijk. Ik sta best open voor bepaalde gedachten waarvan anderen zeggen: Die zijn modern.”
Als het gaat om de inkleding van de eredienst bijvoorbeeld. Ds. Ribbers: „Ik denk dat die voor een groot deel cultuurbepaald is. Kijk, zelf houd ik best van orgelspel. Maar ik zou dat toch niet als normatief voor de eredienst van vandaag willen zien.
En dat een predikant in de kerkdienst alles moet doen, is wellicht een restant van het roomse zuurdesem. Waarom zouden er niet meer mensen mogen participeren in de samenkomst? Overigens moet daar dan wel draagvlak voor zijn.”
En verder: „Of je het nu evangelicaal of charismatisch moet noemen, weet ik niet helemaal, maar ik zou wel willen pleiten voor meer aandacht voor de Heilige Geest, en voor de gaven van die Geest.”
Ziekenzalving, tongentaal?
„Waarom ook niet? Maar er zijn zo veel meer gaven te noemen. In dat opzicht denk ik ook dat de Heidelberger Catechismus zijn tijd ver vooruit is geweest: een ieder is schuldig zijn gaven aan te wenden ten nutte van de andere lidmaten. Ik zou het nog iets willen aanscherpen: als er in een gemeente voor een functie geen gaven zijn, moet de vacature maar blijven bestaan. En zal de gemeente moeten bidden of de Heilige Geest die gaven alsnog wil geven. Met mijn vroegere docent prof. Versteeg zeg ik: een gemeente is een charismatische gemeente of ze is geen gemeente.”
Welke plaats nemen verbond, wedergeboorte en bekering in in uw visie op de gemeente?
„Ik beschouw de gemeente als verbondsgemeente. Maar niet allen die in het verbond zijn, zijn bekeerd. Was dat maar zo. Ik houd zeker rekening met onbekeerde verbondskinderen, zonder dat je altijd kunt aanwijzen wie dat zijn. Ik wil verbondskinderen die in de kerk opgroeien ook het besef bijbrengen dat zij de Heere Jezus nodig hebben.”
Na Meppel volgde, in 1992, Gorinchem. „Een gemeente met een goeie ondergrond: die van de Alblasserwaard en de Vijfherenlanden. Er was een zekere diepgang, en mensen vonden dat ook in de prediking een zekere diepgang gewenst is. Men was niet tevreden met oppervlakkige verhalen - gelukkig niet.”
Ds. Ribbers kwam er ook „de subjectieve twijfel” tegen; „mensen die zich altijd maar weer afvroegen of het heil wel voor hen was.” Hoe ging hij daar mee om? „Ik wees hen er dan op dat de vastheid ligt in het Woord van God en in de beloften van God. God belooft het geloof te zullen werken.”
Overtuigde u hen daarmee?
„Ik hoop dat de Heilige Geest deze mensen gaandeweg overtuigt. De centrale inhoud van de beloften is Jezus Christus, en daar mogen we ons oog op richten.”
In Gorinchem liep ds. Ribbers tegen zijn grenzen aan. „Pakweg vijf jaar geleden heb ik gas terug moeten nemen. Er ging een lampje branden - en ik ben nog altijd dankbaar dat dat gebeurde. Ik weet nu wanneer ik in elk geval moet stoppen.” Het leidde er onder meer toe dat hij zaterdags geen enkel werk meer doet. Met nadruk: „Die dag ben ik vrij.”
Sinds november is de predikant verbonden aan de christelijke gereformeerde kerk van Papendrecht, zijn vroegere consulentsgemeente. „De gemeente heeft een moeilijke tijd doorgemaakt. Maar de Heere heeft ons bij elkaar gebracht.”
Van samenwerking met een plaatselijke Nederlands gereformeerde kerk of gereformeerde kerk vrijgemaakt is in Papendrecht geen sprake. „Om de eenvoudige reden dat die kerken hier niet zijn.” Zijn vorige gemeente, Gorinchem, ging „de weg van de samensprekingen” inmiddels wél op.
„Ik hecht sterk aan de zelfstandigheid van de plaatselijke gemeente”, zegt ds. Ribbers. „Bij de vorige synode stelde prof. H. J. Selderhuis de vraag aan de orde of de synode niet net zo goed op de maan gehouden kon worden. Ik denk dat die vraag bevestigend kan worden beantwoord. Het maakt het grondvlak echt niets uit wat er op de synode wordt besloten. Men is er ook niet in geïnteresseerd.”
Forse woorden, nu de synode weer voor de deur staat.
„Ja. Maar de plaatselijke trein gaat gewoon verder.”
Ds. Ribbers maakt deel uit van het deputaatschap radio- en televisiediensten. Daarover wordt in zijn kerken nogal verschillend gedacht, beseft hij. „Zeker de tv ligt best gevoelig. Begrijp ik ook wel een beetje. Jammer vind ik het wel dat er kerkenraden zijn die ook geen radiodiensten willen uitzenden. Op die manier ontneem je jezelf toch de mogelijkheid om een helder geluid te laten horen, denk ik dan.”
Een zilveren jubileum. Vanavond wordt het, samen met de gemeente, gevierd. In een eredienst zal er binnenkort, „op een heel sobere wijze”, aandacht aan worden geschonken. De predikant wijst op een zilveren trompet, bevestigd aan de wand bij zijn studeerkamer. „Daar gaat het me om, om als een heraut het Evangelie te verkondigen. Het gaat niet om mij.”