Conservatoire, de schatkamer van Citroën
Geen heden of toekomst zonder het verleden. Autofabrikanten focussen op de verkoop van nieuwe producten, maar begrijpen tegelijk dat de historie niet los gezien kan worden van het merkimago. Een bezoek aan het Conservatoire Citroën maakt de geschiedenis tastbaar.
Ooit werden er in Aulnay, ten noorden van Parijs, jaarlijks vele honderdduizenden nieuwe Citroëns en Peugeots gebouwd. Nu heerst er rust op deze ooit zo bedrijvige locatie. Diverse fabriekshallen vielen reeds onder de slopershamer. Sinds 2001 staat er bij een van de ingangen een moderne loods waarin volledig anoniem het Conservatoire Citroën huist.
In de hal wacht Yannick Billy op de Nederlandse bezoeker. Hij werkt sinds 1977 bij Citroën en zit vol verhalen en anekdotes, zo blijkt tijdens zijn ruim twee uur durende rondleiding.
Afstoffen
De totale collectie van het Conservatoire omvat 700 voertuigen. Vooral auto’s, maar ook conceptvoertuigen, een enkele vrachtwagen, bussen en tractoren. Daarnaast een enorme hoeveelheid automobilia van bijzondere onderdelen, van emaillen gevelborden en oude fabriekspoorten tot miniatuurmodellen en maquettes uit de ontwikkelingsafdeling en het papieren archief. In het hoofdgebouw pronkt ongeveer de helft van de collectie in het door de dakramen gedempte zonlicht. Billy: „We zijn hier doorgaans maar met twee man. Het afstoffen van de auto’s zou al een dagtaak zijn, maar daar hebben we helaas geen tijd voor.”
Hij begint zijn rondleiding bij de start van Citroëns autoproductie. Dat was precies een week na het tekenen van de vrede waarmee de Eerste Wereldoorlog tot een einde kwam. Stichter André Citroën had voor die tijd de kunst van het autobouwen al afgekeken van Henry Ford. Die maakte zijn T-model op een lopende band. Citroën kreeg daarvan in Europa de primeur.
Waar veel fabrikanten het chassis bouwden waar een carrosseriebouwer nog mee aan de slag moest, verliet de Citroën A de fabriek als complete auto met koets en verlichting. In die jaren werd er bij de carrosseriebouw nog veel hout gebruikt. Citroën stapte daar in 1924 met het B-type van af. Dat was overigens geen eigen idee van Citroën; het patent lag bij iemand die op eigen kracht z’n vinding nooit geïndustrialiseerd zou krijgen.
André Citroën wist heel veel van dit soort patenten te kopen en zo in meerdere opzichten de concurrentie af te troeven. Hij ontpopte zich als een publicitair meesterbrein. Vele jaren sierde zijn naam in duizenden lampen de Eiffeltoren. In een hoek van het museum staat een nagebouwd kantoor. Billy legt uit dat André Citroën in al zijn fabrieken een nagenoeg identieke werkplek bezat.
Traction Avant
Ondanks de vooruitstrevendheid leek er in 1934 een einde te komen aan het merk. André Citroën was publicitair en technisch de concurrenten voor, maar financieel had hij zijn zaakjes veel minder op orde. Er was wellicht te veel geld gestoken in een nieuw model, de Traction Avant: een auto met een zelfdragende carrosserie (chassis en carrosserie vormen daarbij één geheel) en voorwielaandrijving. Bandenfabrikant Michelin zorgde financieel voor de redding en nam het roer over. André Citroën overleed een jaar later.
De stap van de nog traditionele Rosalie naar de Traction Avant bleek zo groot dat sommige klanten voor het oudere model bleven kiezen. Zo vertrouwde menigeen de stopkracht van de hydraulische remmen nog niet. Andere vindingen uit die jaren zijn motoren gemonteerd op rubberen blokken (”moteur flottant” genaamd) en beweegbare lamellen in de grille. Het Conservatoire beschikt over een ruime vertegenwoordiging van deze Traction Avant.
2CV
De volgende belangrijke stap in de Citroënhistorie is de 2CV: de lichte, betaalbare en zeer comfortabele auto voor de gewone man. Let wel, een auto was voor de Tweede Wereldoorlog alleen bereikbaar voor de rijken. De ontwikkeling van de 2CV startte in 1936. Op de dag dat de Tweede Wereldoorlog uitbrak (9 september 1939) ontving Citroën de officiële typegoedkeuring. Zo’n 200 stuks werden er van deze vreemd gevormde auto gebouwd. Lange tijd leken er daar geen exemplaren van overgebleven te zijn.
In 1977 bouwde Citroën op basis van los bewaard gebleven onderdelen een exemplaar van deze volledig aluminium auto. Tijdens de zoektocht naar onderdelen werden er op de zolder van een oude boerderij, gelegen op het terrein van het testcircuit, drie bijna volledig intact zijnde exemplaren ontdekt. Die mochten niet de nieuwswaarde van het nagebouwde exemplaar overschaduwen. Publicitair zette Citroën daarom deze vondst pas in 1998 in door het drietal in originele staat te tonen op de prestigieuze Rétromobile-oldtimerbeurs in Parijs.
De serieproductie van de 2CV ging in 1948 van start. De volledig nieuw ontwikkelde auto beschikte over een carrosserie van plaatstaal en had de bekende luchtgekoelde motor. De principes van eenvoud, betaalbaarheid en comfort bleven behouden.
Bijzondere voertuigen
Citroën grossiert in emblematische auto’s. De DS, de SM en de CX zijn daar goede voorbeelden van. De DS verbaasde de hele wereld in 1955. Zo’n afgerond, aerodynamisch ontwerp brak volledig met de traditioneel gevormde modellen van de concurrentie. De SM met zijn Maseratimotor en flitsende coupécarrosserie doet het water veel liefhebbers in de mond lopen. Maar een dermate snelle sportwagen met hoog brandstofverbruik werd in 1974 genekt door de oliecrisis. De CX hield het veel langer vol. In de collectie staan zowel de eerste uitvoering als de allerlaatste auto die van de band liep.
De museumcollectie is vanaf de jaren 60 opgebouwd door diverse los van elkaar opererende Citroënmedewerkers. In allerhande fabrieksbevestigingen stonden bijzondere voertuigen die dik vijftien jaar geleden langzaam werden samengevoegd tot de huidige verzameling.
Twee uur stond er voor het geplande bezoek, maar door de verhalen van Billy en het enorme aantal auto’s bleek dat niet genoeg. Vanaf de binnenkomst tot de laatste auto raakt de bezoeker gemakkelijk aangestoken door Billy’s enthousiasme voor de historie van een van Europa’s meest geroemde automerken. Na een rondgang door het Conservatoire Citroën is minimaal een waakvlammetje ontstoken.
De naam Citroën
De ouders van André Citroën (1878-1935) verhuizen in 1873 van Amsterdam naar Parijs, waar hun zoon vijf jaar later wordt geboren. André’s overgrootvader schrijft zich als groente- en fruithandelaar in 1811 met de achternaam Limoenman in bij de burgerlijke stand. De volgende generatie kiest ervoor de naam te vereenvoudigen tot Citroen. De school van André zet uiteindelijk een trema op de naam, en dat bleef zo.
Andere oude collecties
Wat doen andere autofabrikanten met hun fabriekscollecties?
- Peugeot beschikt over een prachtig museum in Souchaux (Noordoost-Frankrijk), waar de volledige historie van alle producten van het meer dan 200 jaar oude bedrijf wordt getoond.
museepeugeot.com
- Renault heeft net als Citroën een flinke collectie, maar kiest ervoor per toerbeurt diverse modellen op allerhande publieksevenementen het liefst rijdend te tonen.
- Veel Duitse merken beschikken wel over musea: Porsche en Mercedes in Stuttgart, BMW in München, en niet te vergeten het immense Autostadt van Volkswagen in Wolfsburg.
porsche.com/museum mercedes-benz.com/en/mercedes-benz/classic/museum/ bmw-welt.com autostadt.de
- Fiat laat zijn collectie zien in het Centro Storico in Turijn.
fcagroup.com/en-US/group/history/Pages/centro_storico.aspx
- De verzameling van Alfa Romeo staat in Arese, bij Milaan, in de schijnwerpers.
museoalfaromeo.com
- Ondanks dat het merk niet meer bestaat, kunnen liefhebbers het Saabmuseum in het Zweedse Trollhättan bezoeken, en resideert de klassieke Volvocollectie in Göteborg.
saabcarmuseum.se
volvomuseum.com
- Veel dichter bij huis is het DAF Museum in Eindhoven. Tot slot, een van de indrukwekkendste collecties huist in The Henry Ford in Dearborn (VS).