Reden genoeg om discussie over politiek en media voort te zetten
Nogal wat proefschriften sluiten af met de verzuchting dat nader onderzoek geboden is om over het bestudeerde thema nauwkeuriger uitspraken te kunnen doen. Voor het onderzoek waarop Lotte Melenhorst dinsdag promoveerde aan de Universiteit Leiden is dat niet anders. Zij maakte studie van de wisselwerking tussen de media en Tweede Kamerleden gedurende de behandeling van wetsvoorstellen. Haar conclusie is geruststellend: aan het Binnenhof regeert niet de waan van de dag.
Dat lijkt opmerkelijk, want uitgerekend over het zogenaamde „politiek-publicitair complex” zijn de laatste jaren vooral heel veel zorgelijke dingen geschreven. NRC-redacteur Van Os typeerde het Binnenhof als een plek vol geveinsde liefde en onderdrukte haat en sprak van een permanente wurggreep tussen pers en politiek. De redacteur wantrouwt het Kamerlid, want geeft deze echt de beloofde primeur? En het Kamerlid wantrouwt de redacteur, want hoe komt hij in de krant uit de verf?
Ook cultureel antropoloog en publicist Luyendijk zag vooral opzetjes en een-tweetjes tussen de pers en de politiek. Hij schrijft over filmploegen die al vóór de toespraak van de partijleider weten dat de camera van minuut 6 tot minuut 7 moet lopen. Precies dáár volgt namelijk de vooraf ingestudeerde uithaal naar de zittende regeringsleider die het Journaal moet halen. Kortom, allemaal doorgestoken kaart.
Dat de prima onderbouwde conclusies van Melenhorst geruststellend zijn, komt vooral door de manier waarop ze haar onderzoeksthema afbakende. Ook deze promovenda ziet in Den Haag volop kluitjesvoetbal en kuddegedrag: aan wetswijzigingen waarover journalisten veel schrijven, worden door Kamerleden of bewindspersonen meer wijzigingen aangebracht. Melenhorst becijfert zelfs in welke orde van grootte; per artikel dat over een wetsvoorstel wordt gepubliceerd neemt het verwachte aantal wijzigingen toe met 1 procent.
Wezenlijker is echter of Kamerleden wetten wijzigen op grond van (nieuwe) mediaberichten, en of dergelijke aanpassingen van dien aard zijn dat ze ingaan tegen het coalitieakkoord, of andere bindende afspraken. Zo bont maken de parlementariërs het niet, concludeert de promovenda. Bij wetgevingsprocessen ligt het primaat waar het hoort te liggen: in de politiek. De media storten zich op wetten wanneer deze worden aangekondigd, wanneer eromheen conflicten dreigen, of wanneer blijkt dat ze hun beoogde doel niet halen. Intussen gaat de coalitie haar gang.
Bij die conclusie stopt Melenhorsts degelijke boek, maar de discussie over politiek en media, over tv-debatten en de laatste verkiezingscampagne gaat verder. Daar is ook alle reden toe, want als de peilingen bepalen wie er aan die debatten mogen meedoen, gaat er iets mis. En als de opzet ervan van dien aard is dat er amper nog objectieve informatie wordt gedeeld over het beleid van het vertrekkende kabinet eveneens.
Tijd dus voor vervolgonderzoek; over hoe het komt dat nogal wat burgers in het stemhokje de onderbuik laten spreken, ook bij de laatste verkiezingen. Komt dat door de media? Of stelt de pers het volk nog steeds in staat te kiezen met zijn gezonde verstand?