„HHK moet zich kerkrechtelijk bezinnen”
De Hersteld Hervormde Kerk (HHK) heeft „merkwaardigerwijze” gekozen voor het hervormde kerkrecht. Een aanpassing van de hervormde kerkorde van 1951 „in gereformeerde zin” zou meer voor de hand liggen, aldus dr. Dick de Vos. Hij roept op tot kerkrechtelijke bezinning.
In de Broederkerk in Kampen werd dinsdag het boek ”Hervormd en gereformeerd kerkrecht – een vergelijking” (uitg. Brevier) gepresenteerd. Daarin vergelijkt dr. De Vos het gereformeerde en hervormde kerkrecht op vijf punten: confessie, ambt, lidmaatschap, gemeente en vergaderingen. De hersteld hervormde kerkrechtdeskundige –van huis uit farmaceut– bespreekt verschillende kerkorden, zoals die van Dordrecht (1619), van de Nederlandse Hervormde Kerk (1951) en van de Protestantse Kerk in Nederland (2004).
Het boek telt maar liefst 972 bladzijden, zegt uitgever dr. Pieter Rouwendal. „Het is daarmee een handboek kerkrecht geworden. Maar ik denk niet dat ik ooit nog zo’n dik boek zal uitgeven.”
Dr. De Vos legt uit wat het verschil is tussen gereformeerd en hervormd kerkrecht. Een belangrijk uitgangspunt in het gereformeerd kerkrecht is dat plaatselijke kerken samen een verband vormen. De belijdenis bindt de gemeenten samen en is het „cement en fundament” van de kerk. Die belijdenis is ook van belang bij de oefening van tucht op leer en leven.
In het gereformeerde model ligt het gezag bij de plaatselijke gemeente. Op de agenda van de meerdere –niet hogere– vergadering staan alleen zaken die het hele kerkverband aangaan. De synode heerst niet over de classis of de kerkenraad.
In het hervormde model –sinds het Algemeen Reglement van koning Willem I uit 1816– zijn plaatselijke gemeenten juist ondergeschikt aan het geheel, de kerk. De synode is het hoogste bestuur van de kerk. De organisatie is sterk centralistisch en hiërarchisch, en wordt aangestuurd door een moderamen en een uitgebreid kerkelijk bureau. „De leer is onderdeel van de regels en kan met meerderheid van stemmen worden gewijzigd”, aldus dr. De Vos.
Hij concludeert dat hervormd kerkrecht deels „seculier” kerkrecht is. Gereformeerd kerkrecht is echter „een eigen recht”, naast het seculiere kerkrecht.
Volgens dr. De Vos sluit de kerkorde van de Protestantse Kerk in Nederland aan bij het hervormde model. „De kerk is een kerkgenootschap, een geheel met onderdelen onder een leidinggevend hoogste bestuur”, schrijft hij in zijn boek. „Het kenmerk van de kerk is eenheid en heelheid in verscheidenheid van opvatting.”
In de protestantse kerkorde is het volgens dr. De Vos mogelijk „binnen de confessionele ruimte verbondenheid met de gereformeerde belijdenis uit te spreken.”
Dr. De Vos evalueert in zijn boek ook het kerkrecht in onder meer de Christelijke Gereformeerde Kerken (CGK), de Gereformeerde Gemeenten, de Gereformeerde Bond in de Protestantse Kerk in Nederland en de Hersteld Hervormde Kerk.
Hij concludeert dat de CGK in hun kerkrecht het dichtst bij de Dordtse kerkorde en het gereformeerde kerkrecht bleven. „De Franse revolutie heeft het kerkrecht van alle onderzochte kerken beïnvloed, het minste de Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland.”
De Gereformeerde Gemeenten kozen wel voor de Dordtse kerkorde, „maar dan wel in neocalvinistische interpretatie. Niet de belijdenis is akkoord van kerkelijke gemeenschap, maar de Dordtse kerkorde. Met het sterke beklemtonen van kerkelijke democratie wijst dit toch wel in de richting van het civiele recht.”
De Gereformeerde Bond en „merkwaardigerwijze” ook de Hersteld Hervormde Kerk kozen voor het hervormde kerkrecht, aldus dr. De Vos. Van de HHK zou volgens hem een aanpassing van de hervormde kerkorde van 1951 „in gereformeerde zin verwacht mogen worden. Het zou immers gaan om een gereformeerde kerk.”
Hij hoopt dat de HHK zich kerkrechtelijk gaat bezinnen. „Na meer dan 10 jaar is er nog geen zicht op wanneer de kerkorde gereed zal zijn. Lidmaten worden over de inhoud van concepten niet geïnformeerd.”
Het lijkt De Vos verstandig het kerkordewerk te onderbreken en te gaan nadenken over de beginselen, de zogeheten Romeinse Artikelen op te stellen, in samenhang daarmee de ordinanties te maken en het geheel aan de kerk aan te bieden. „Het huidige proces zal leiden tot een kerkorde die een verzameling is van stukken en brokken.”
Dr. De Vos bespreekt in zijn boek ook het kerkelijk beheer vanaf de middeleeuwen tot de vorming van de Protestantse Kerk in Nederland. Het beheer van goederen behoort niet thuis in een gereformeerde kerkorde, vindt hij. „Het dient buiten het kerkverband te worden geregeld. De lidmaten van de plaatselijke kerk of gemeente dienen te bepalen hoe het beheer wordt geregeld en wat de verhouding van dat beheer tot de plaatselijke kerk of gemeente is. Het kerkverband heeft er slechts op toe te zien bij het beroepingswerk en door middel van de kerkelijke tucht dat het beheer deugdelijk is.”
Prof. dr. W. J. op ’t Hof, emeritus hoogleraar geschiedenis van het gereformeerd piëtisme aan de Vrije Universiteit in Amsterdam, en mr. dr. F. W. J. den Ottolander, oud-vice-president van het gerechtshof in Amsterdam, begeleidden de studie van dr. De Vos. Zij hielden dinsdag in Kampen een korte toespraak.
Prof. Op ’t Hof noemde het boek van dr. De Vos een „uitmuntende bron” voor het kerkrecht. Volgens hem stelt die terecht vast dat de kerk belijdend van karakter moet zijn. Daarnaast is kerkrecht geen onderdeel van een ander soort recht. „Het steunt en leunt op en komt op vanuit de openbaring. Gevolg is dat de burgerlijke rechter zich er maar heel voorzichtig mee mag bemoeien.”
Een gereformeerde kerk moet niet meegaan met de „moderne tendens” om steeds meer democratie in de kerk toe te laten, zei prof. Op ’t Hof. „Het gereformeerde kerkrecht zegt dat de kerk niet door de leden maar door de ambten wordt bestuurd. Als een kerkenraad iets kan afhandelen, hoeft dat niet op de classis te komen; als een classis iets kan bespreken, hoeft de synode zich daar niet over te buigen. Je ziet tegenwoordig dat de kerk steeds meer ”topdown”, van bovenaf wordt geleid, zoals in het zakenleven. Die kant moeten we niet op.”