Analyse: De opmars van populisme is niet gestopt
Hoe moet je de verkiezingsuitslag van woensdag duiden? Buitenlandse media stelden met tevredenheid vast dat de opmars van het rechtse populisme op het Europese vasteland een halt is toegeroepen. Na de brexit en de verkiezing van Trump in de VS zou het electoraat in West-Europa tot bezinning zijn gekomen. Met hoopvolle perspectieven voor Frankrijk, dat straks naar de stembus gaat voor een nieuwe president, en voor Duitsland, dat binnenkort een nieuwe Bondsdag mag kiezen.
Maar op die analyse valt veel af te dingen. Toegegeven, de PVV werd deze week bij lange na niet de grootste. Met dank aan ondermeer het conflict met Erdogan wist Rutte zijn voornaamste concurrent maar liefst dertien zetels voor te blijven.
Maar als de afgelopen maanden iets hebben laten zien, dan is het toch vooral dat in het ontzuilde en gefragmentariseerde Nederland de PVV zomaar de grootste kán worden. En laten we vooral ook niet vergeten dat Wilders met zijn club, gelet op het aantal kiezers, wel de tweede partij van het land werd.
Daarom kunnen we ons beter geen illusies maken. De beweging van het rechtse populisme, die al sinds Fortuyn aan de gang is, is waarschijnlijk een blijvertje. En noch harde confrontaties, noch condons sanitair, noch een politiek van ontmaskeren door ze mee te laten regeren, zal de PVV, Front National of Alternative für Deutschland voorlopig van de kaart kunnen vegen.
Een andere analyse van de verkiezingsuitslag snijdt meer hout. Die luidt dat diverse partijen die in hun ideologie het individu en de autonome mens centraal stellen, flink terrein wonnen. Zo kreeg D66 er deze week zeven, en GroenLinks tien zetels bij. Tel daarbij op dat een partij die sinds haar ontstaan eveneens bij uitstek opkomt voor het succesvolle, zelfredzame individu: de VVD, voor de derde maal op rij de grootste partij van het land werd.
Dat rechtvaardigt de conclusie dat libertaire partijen met een haast ongebreideld vertrouwen in de enkeling bezig zijn zich in het centrum van de macht te nestelen. Het zijn immers deze drie partijen die, samen met het meer op de gemeenschap gerichte CDA, het meest aangewezen lijken om met elkaar de eerste gesprekken over de vorming van een nieuw kabinet aan te gaan.
Daaraan zitten voor Nederland beslist risico’s. De zwakte van dit drietal is immers dat geen van hen overtuigend duidelijk kan maken hoe hij in onze samenleving, die steeds meer lijdt aan atomisering en polarisatie, gemeenschapszin wil bevorderen en verschillende groepen wil verbinden.
Partijen die hiervoor vanouds wel een fijne neus hadden, komen –omdat zij woensdag als verliezers uit de bus kwamen– niet voor regeringsdeelname in aanmerking. Dat geld voor de SP (één zetel eraf); dat geldt nog sterker voor de PvdA. De partij waarvan de vroegere leider Den Uyl het streven had om in Nederland „de boel een beetje bij elkaar te houden”, verloor het recordaantal van 29 zetels. Daardoor resteert voor de sociaaldemocraten niets anders dan murw geslagen in de oppositiebankjes plaats te nemen.
Alleen al bezien vanuit dít gezichtspunt: een gezonde balans tussen ruimte voor het individu én oog voor de belangen van de gemeenschap, is een andere combinatie dan die van VVD, CDA, D66 en GroenLinks wenselijk. Die andere balans kan het makkelijkst bereikt worden door de partij van Klaver in te wisselen voor die van Segers.
Hij gaf er immers tijdens de campagne, en ook in zijn recente boek ”Hoop”, blijk van grondig te beseffen hoe riskant de diepe breuklijnen zijn die onze samenleving kenmerken: breuklijnen tussen oud en jong, tussen rijk en arm, tussen hoog en laag opgeleid, tussen religieus en niet-religieus.
Van dat besef kan een nieuwe coalitie –die zich minder dan de vorige hoeft te bekommeren om economisch herstel, maar des te meer om identiteit, binding en samenhang– best een flinke scheut gebruiken.