Uitgerekend de CHU maakt nu haar comeback
Wie had dat gedacht. Van de drie partijen die in 1980 opgingen in het CDA (KVP, ARP en CHU) blijkt op dit moment de CHU de belangrijkste erflater van de hedendaagse Nederlandse politiek te zijn, betoogt Tom-Eric Krijger.
Terwijl dr. A. Kuyper een samengaan van rooms-katholieken en protestanten in één politieke partij in 1878 nog voor onmogelijk had gehouden –„we waren nooit één, we zijn het niet en zullen het nooit worden”–, daar werd een dergelijk samengaan ruim honderd jaar later wel degelijk bewaarheid. Op 11 oktober 1980 fuseerden de Katholieke Volkspartij (KVP), de Anti-Revolutionaire Partij (ARP) en de Christelijk-Historisch Unie (CHU) tot het Christen-Democratisch Appèl (CDA). De drie fusiepartijen deelden het christendom als politieke inspiratiebron, maar verschilden van oudsher van elkaar in stijl en visie op de relatie tussen godsdienst en maatschappij.
Rooms-katholieke politiek stoelde op de overtuiging dat burgers zich op basis van gedeelde belangen en een gedeelde levensbeschouwing in alle sferen van het maatschappelijk leven zouden moeten organiseren en daartoe door de overheid gefaciliteerd zouden moeten worden. Zó zouden rooms-katholieken hun idealen en godsdienstige eigenheid in ieder geval in eigen kring kunnen hooghouden. De ARP, door Kuyper opgericht en nauw verbonden met de eveneens door Kuyper gegrondveste Gereformeerde Kerken, kende een min of meer overeenkomstige visie op de rol van de overheid, zij het dat het haar te doen was om de belangen en maatschappelijke invloed van gereformeerden en de meest orthodoxe leden van de Nederlandse Hervormde Kerk veilig te stellen. De vorming en instandhouding van ‘zuilen’ was het concrete resultaat van rooms-katholieke en antirevolutionaire politiek. De KVP, haar voorlopers en de ARP waren machtspartijen, gekenmerkt door een activistische stijl.
Partijcultuur
De CHU, die qua leden- en zeteltal altijd de kleinste van de drie confessionele partijen is gebleven en haar aanhang vooral uit de gematigd orthodoxe middengroepen in de Nederlandse Hervormde Kerk rekruteerde, gaf een ander beeld. Haar partijcultuur ademde een conservatievere geest, die werd gedragen door ”gedoopte liberalen” met een bedaagder en minder scherpslijperig karakter.
Waar de KVP en de ARP levensbeschouwelijke pluriformiteit als een gegeven beschouwden en meenden dat een natie slechts christelijk kan zijn in zoverre haar burgers zélf vanuit een christelijke levensovertuiging in politiek en maatschappij actief zijn, daar koesterde de CHU een ideaal dat nauw aansloot bij dat van de hervormde volkskerk. Een (protestants gekleurd) christendom zou als een zuurdesem op de gehele maatschappij moeten inwerken, via de Nederlandse Hervormde Kerk, maar ook via het onderwijs, een ongedeeld verenigingsleven én via de staat. In de CHU werd verzuiling dan ook niet gezien als doel, maar slechts als tijdelijke noodmaatregel.
In het CDA leek de erfenis van de CHU lange tijd ondergesneeuwd. In zijn stijl van optreden was het CDA een echte machtspartij, aangevoerd door rooms-katholieken en gereformeerden die het slaan op de grote trom niet schuwden. Ook door vast te houden aan de overtuiging dat het de overheid niet toekomt op levensbeschouwelijk gebied een keuze te maken, bleef het CDA het spoor van de KVP en de ARP volgen. De laatste tijd begint het CDA echter meer en meer op de CHU te lijken.
Belichaming
Met mr. S. van Haersma Buma heeft het CDA voor het eerst in zijn geschiedenis een voorman die in de CHU-bloedgroep is geworteld. Sterker nog, Buma is de belichaming van de CHU: een hervormde heer die meer het voorkomen van een bestuurder dan van een (machts)politicus heeft, en die ook in zijn politieke boodschap nauwer aansluit bij de traditie van de CHU dan bij die van de KVP en de ARP. Tegen de achtergrond van een discussie over de identiteit van Nederland, pleit Buma voor een overheid die op levensbeschouwelijk gebied wél een keuze maakt, namelijk de keuze om een als ”joods-christelijk” bestempeld waarde- en zingevingskader te verdedigen en in haar beleid uit te dragen. Gezien de jongste peilingen legt Buma’s boodschap het CDA bepaald geen windeieren. Een geluid waarin een echo van de CHU doorklinkt, lijkt in het huidige tijdsgewricht beter te resoneren dan de strikt beleden levensbeschouwelijke staatsneutraliteit van de KVP en de ARP.
De CHU lijkt niet alleen in het CDA terug van weggeweest. Ook in de SGP, hoewel historisch gezien nauwer verwant aan de ARP, zijn er tekenen die duiden op een groeiende waardering voor de CHU. Dr. B. J. Spruyt kan sinds enkele jaren steevast rekenen op een belangstellend publiek van staatkundig gereformeerden voor zijn boeken en lezingen over de hervormde ds. J. T. Doornenbal en diens levenshouding, die hij relateert aan de CHU.
Diezelfde mentaliteit vinden Spruyt en CDA-ideoloog drs. P. J. Dijkman terug bij beeldbepalende SGP’ers zoals drs. M. de Bruyne en wijlen mr. G. Holdijk. Geen van de eerder genoemde typeringen van de CHU zijn in SGP-kring op afkeuring gestuit. Integendeel, zeker bij de jongeren onder de staatkundig gereformeerden lijkt er een tendens gaande om te springen in het christelijk-conservatieve gat dat de CHU heeft achtergelaten.
Een echo van de CHU weerklinkt evenzeer bij de VVD en het Forum voor Democratie, niet toevallig twee partijen met een conservatief-liberaal karakter. Met hun gescherm met joods-christelijke waarden die door de staat zouden moeten worden beschermd en uitgedragen, en in het gehele onderwijsbestel tot uitdrukking zouden moeten komen, hebben zij in feite het oude CHU-ideaal afgestoft en aan de ontkerkelijking aangepast.
Hun ”cultuurchristendom” is niet het belijdend-hervormde christendom dat in het vaandel van de CHU stond geschreven, maar kan in de praktijk als een seculiere pendant daarvan worden gezien. De conservatieve liberalen van nu betonen zich hier eigentijdse nazaten van de ”gedoopte liberalen”.
Kortom, anders dan na de totstandkoming van het CDA is de erfenis van de kleine CHU in de Nederlandse politiek relevanter en vitaler dan ooit.
De auteur doceert Nederlandse godsdienstgeschiedenis aan de Universiteit Leiden.