Lalibela: al touwklimmend krijg je een ander beeld bij monnikenwerk
Ik ben niet zo’n klimmer, en daarom valt de 15 meter omhoog naar het klooster Debre Damo me zwaar.
Van bovenaf reiken de monniken me een touw aan dat ik om mijn middel kan doen. Daarmee helpen ze me omhoog te komen.
Het klooster ligt op een afgeplatte rots, een beetje zoals de Tafelberg in Kaapstad. Op het eerste gezicht lijkt het onmogelijk erbovenop te komen. De legende zegt dat God een lange slang beschikte die zijn staart langs de rots liet hangen zodat een van de eerste evangelisten hier, Abuna Aregawi, naar boven kon klimmen.
Ethiopië was een van de eerste christelijke landen op de wereld. En de kerk in het klooster Debre Damo is een van de oudste kerken in het land. Ze dateert uit de periode van het Ethiopische koninkrijk van Axum rond de zesde eeuw.
Overtollige mannelijke leden van het koningshuis werden het klooster in gestuurd om ervoor te zorgen dat er niet al te veel gegadigden voor de troon bleven. Het klooster is nog altijd alleen voor mannen toegankelijk. Dit geldt ook voor de dieren op de berg; behalve de poes en de kippen zijn dat allemaal mannetjes.
Op de berg wonen zo’n 150 monniken en hun leerlingen. Ze vormen een klein dorp. Het klooster is volledig zelfvoorzienend.
Mijn gids introduceert me bij twee monniken. In hun bescheiden huis maken ze eten klaar. Ik krijg een beker water, dat op de berg zelf is opgevangen in bassins die in de rotsen zijn uitgehouwen. De lunch is enjera, een traditionele pannenkoek van zuur deeg met een pittige bonensaus. In deze periode voor Pasen is er geen vlees bij.
Dit klooster vormt een klein stukje van de lange geschiedenis van Ethiopië. In de hoofdstad Addis Abeba bezoek ik het Red Terror Martyr’s Memorial Museum. Het vertelt over het schrikbewind van Mengistu in de jaren zeventig en tachtig. Tijdens het zogeheten Dergregime kwamen honderdduizenden mensen om.
In het museum krijg ik een rondleiding van iemand die in die tijd enkele jaren in de gevangenis zat en daar ook gemarteld is. Het museum toont veel foto’s van mensen die er minder goed van af kwamen.
In Lalibela ontmoet ik juist iemand die aan de andere kant heeft gestaan. Hij was een van de lijfwachten van dictator Mengistu. Hij prijst het Dergregime nog altijd, omdat dit volgens hem de eenheid van het land bewaarde. Na de val van Mengistu moest hij na veertien jaar het soldatenbestaan opgeven en opnieuw beginnen. Als gids in het ”Jeruzalem van Afrika” lijkt hij daar goed in geslaagd te zijn. Lalibela staat bekend om de kerken die in rotsen zijn uitgehouwen.
In het klooster heb ik mijn pannenkoek op. Ik neem afscheid en daal weer met het touw af naar de voet van de berg. De monniken van Debre Damo zijn er een stuk beter in dan ik. Ze zijn in een paar tellen beneden. Het schouwspel geeft mij ineens een heel ander zicht op het begrip monnikenwerk.