Op zoek naar de ark van Noach
Titel:
”Terreur op de Ararat”
Auteur: Bert Wiersema
Uitgeverij: De Vuurbaak, Barneveld, 2003
ISBN 90 5560 262 0
Pagina’s: 148
Prijs: € 11,25; vanaf 11 jaar; Titel: ”Boudin, de nar van Monnikenrede”
Auteur: Henk Koesveld
Uitgeverij: De Vuurbaak, Barneveld, 2003
ISBN 90 5560 267 1
Pagina’s: 232
Prijs: € 13,50; vanaf 12 jaar.
Het gebeurt niet elke dag (en ook niet elke maand) dat er in de christelijke uitgeverswereld adembenemende, rode-oortjes-jeugdboeken verschijnen. Boeken waarin de gebeurtenissen als het ware over elkaar heen tuimelen en je als lezer de ene keer op het verkeerde been wordt gezet en de andere keer een verrassend perspectief op het vervolg van het verhaal krijgt voorgeschoteld. Boeken kortom waarvan het verloop tot bijna aan het einde onvoorspelbaar is.
Zulke boeken zijn bijvoorbeeld ”Terreur op de Ararat” van Bert Wiersema en ”Boudin, de nar van Monnikenrede”, geschreven door Henk Koesveld, beide onlangs verschenen bij uitgeverij De Vuurbaak.
Eerstgenoemd boek is het achtste deel in de serie ”Logboek Lammers”. Lammers is een Nederlandse professor die, om Tarkan, een van de hoofdpersonen-terroristen uit het boek te citeren, „de laatste jaren nogal van zich heeft doen horen. Hij heeft een tempel ontdekt in Egypte. Hij heeft de legendarische Paaseilandschat gevonden. De kluizen van de Titanic heeft hij ook geborgen. Verder is hij een christen, die zeker zal happen als hem de worst van de ark van Noach voor wordt gehouden.” Want Tarkan wil met de professor naar de top van de Ararat.
Inderdaad hapt Lammers met graagte toe, neemt zoals gewoonlijk zijn vrouw en z’n twee zonen mee op dit avontuur, maar beseft niet dat hij voor de gek wordt gehouden. Het gaat Tarkan helemaal niet om de resten van de ark van Noach, maar om die van een verongelukt vliegtuig, met daarin een heleboel andere historische schatten.
Die schatten zijn aan het begin van het verhaal via een brutale overval geroofd uit het Topkapimuseum door de reeds genoemde Tarkan, uiteraard uit zeer „idealistische” overwegingen. Immers, „terroristen vechten voor een hoger doel, niet voor het geld.” En welk hoger doel staat deze terroristen voor ogen? „De opbrengst zal ten goede komen aan het internationaal terrorisme, en zal gebruikt worden om de grote vijand Amerika en zijn bondgenoten opnieuw gevoelige slagen toe te brengen.”
Hachelijk
Helaas is het vliegtuig waarmee het geroofde spul is afgevoerd, verongelukt, uitgerekend op de top van de Ararat, een moeilijk toegankelijk en zelfs verboden militair gebied. En zo stort de onverschrokken hoogleraar zich met zijn gezinnetje in een hachelijk avontuur, waarin de gebeurtenissen telkens weer een andere wending nemen, verrassend voor de professor en zelfs ook voor zijn terroristische reisgenoten, maar eveneens voor de lezers. Wiersema verstaat de kunst om zijn jeugdig publiek zo spannend en prettig om de tuin te leiden, dat het verhaal elke voorspelbaarheid ontbeert, behalve natuurlijk dat het goed zal aflopen.
Als lezers worden we dan geconfronteerd met een terreuraanslag op de Bosporus, een drieste roofoverval op een historisch museum vol oude kunstschatten, gevolgd door een adembenemende ontsnapping, de crash van een vliegtuig, en daarna -in gezelschap van de familie Lammers- met ontberingen, hitte en kou, moeizaam klauterwerk en riskante glijpartijen, en natuurlijk de kwade bedoelingen van de terroristen. Een door Bert Wiersema goed doordacht allegaartje dat de spanning er tot het eind toe in houdt. En aan dat eind is er bovendien nog een diepzinnig gesprek waarin vader Lammers zijn zoons voorhoudt: „Ik heb me al in heel veel godsdiensten verdiept. Maar in alle grote wereldgodsdiensten zijn goden altijd ver weg, onbereikbaar. Er is maar één God die zijn Zoon naar de aarde stuurde. Er is maar één God die niet aan zichzelf denkt, maar die juist alles voor jou overheeft. Bij die God wil ik horen.”
Nar en magiër
Spelend in een heel andere tijd, maar zeker zo spannend, is Henk Koesvelds ”Boudin, de nar van Monnikenrede”. Ook hier een stortvloed van gebeurtenissen, met telkens weer verrassende wendingen, daar waar je heel iets anders verwacht, en die de aandacht van de lezer gespannen houden. En ook hier een (nog duidelijker) religieus accent, zij het natuurlijk bij die tijd behorend.
Het verhaal verplaatst ons namelijk naar het eind van de Middeleeuwen (ongeveer 1435), de regeringsjaren van Filips de Goede, met op de achtergrond diens conflict met de stad Brugge. Hoofdpersoon is, zoals u al begreep, Boudin, die opgroeit in Monnikenrede, een stadje dat intussen verdwenen is tengevolge van de verzanding van Het Zwin. ”Opgroeit” is eigenlijk het juiste woord niet, want Boudin kampt met groeiproblemen en blijft een klein gebocheld mannetje, dat door zijn plaatsgenoten daarom gepest, genegeerd en vernederd wordt. Hij is alleen maar geschikt, zegt men spottend, om nar te worden. „Maak van je zwakte, je kracht”, adviseert hem de Joodse goochelaar Monnom. Hij is een van de weinige figuren die een positieve invloed op Boudin uitoefenen, evenals gelukkig de smid Werzon, die een kleine maar geniale boog voor hem maakt, waarmee hij van grote afstand met precisie zijn doel kan raken.
Maar voor de rest heeft Boudin vooral te maken met mensen die hem dwarszitten en/of misbruiken, zoals de twee „griezelige gasten” die in de herberg van zijn vader komen logeren: Lowis-met-het-houten-been en Therion de magiër. Vooral tegen deze laatste is Boudin nauwelijks opgewassen, wat hem overigens niet belet de man voortdurend wantrouwend in de gaten te houden. Daarbij komt hij tot onverwachte ontdekkingen, die de loop van het verhaal weer sterk beïnvloeden.
Pater Brugmans
Hij maakt van alles mee wat een avontuurlijke middeleeuwse jongen maar kan meemaken: een overval door vilders, moord en doodslag, heksenvervolging, gevangenschap en ontsnapping, een processie, een moordaanslag en een belegering. Intussen wordt hij nar bij Filips de Goede, maar dat bepaald niet altijd tot zijn onverdeelde vreugde. Tussen al die belevenissen door wandelt af en toe ook de beroemde pater Brugmans met z’n welgesneden tongriem (hij praat zogezegd als zichzelf) en vervult een belangrijke, soms doorslaggevende rol. En om het middeleeuwse beeld compleet te maken figureert ook een enkele keer de schilder Jan van Eyck in het verhaal.
Het is op het eerste gezicht schijnbaar moeilijk om tussen al die dingen logische verbanden te leggen, maar de schrijver slaagt daar wonderwel in. Boeiend vond ik het ook dat je als lezer bijna gedurende het hele verhaal je nieuwsgierig zit af te vragen wat de proloog in vredesnaam met de rest van het boek te maken heeft, terwijl je er aan het slot achterkomt dat dat verband er eigenlijk voortdurend is geweest.