Persvrijheid is niet absoluut
Het enige wat de bijzondere plaats van de pers en van de persvrijheid rechtvaardigt, is de betrouwbaarheid van de pers, stelde minister J. P. H. Donner vorige week. Hieronder volgt een verkorte versie van de toespraak die de minister op 3 mei hield tijdens een congres in Amsterdam, naar aanleiding van een onderzoek van de journalistenvakbond NVJ naar persvrijheid in Nederland.
Persvrijheid is een groot goed, dat het waard is om verdedigd te worden. Morgen herdenken we velen die er hun leven voor lieten. Maar we gedenken ze -vandaag en iedere dag- door die vrijheid in ere te houden en nieuwe bedreigingen daarvan onder ogen zien. De voorliggende studie kan daaraan bijdragen. Zij is bedoeld als inventarisatie van bedreigingen in de huidige tijd.
Terecht gaat de studie ervan uit dat persvrijheid afhangt van verschillende factoren en niet alleen van de overheid en beperkingen in wet- en regelgeving. De onderzoekers zien ook bedreigingen in de wijze waarop informatie wordt gestuurd door voorlichters, waarop berichtgeving kan worden gecompromitteerd door de invloed van adverteerders, of waarop de publieke functie van de pers in het gedrang komt door de inrichting van de redacties.
Privacy
In de sfeer van de overheid noemen de onderzoekers de bescherming van privacy en beperkte openbaarheid van bestuur als potentiële bedreigingen van de persvrijheid. De onderzoekers menen uit het feit „dat WOB-zaken toch met steeds grotere regelmaat tot voor de rechter worden uitgevochten” af te kunnen leiden dat veel overheidsorganen onvoldoende beantwoorden aan het beginsel van openbaarheid.
Ik weet niet of ik dat ook helemaal zo zie. Zouden we er ook niet uit kunnen afleiden dat veel redacties nog onvoldoende beseffen dat er grenzen zijn aan de openbaarheid van bestuur? De uitspraken van de rechters lijken in die richting te wijzen. Persvrijheid is niet absoluut. Het is niet zo dat de rechten van burgers, het functioneren van de overheid en het algemeen belang ondergeschikt zijn aan en moeten wijken voor het belang van de pers bij toegang tot bronnen en bij vrijheid om te zeggen of te schrijven wat men meent. Integendeel, we koesteren een vrije pers omdat deze bijdraagt aan de vrijheid van burgers, aan een doeltreffend en democratisch functioneren van de overheid en aan het algemeen belang.
Vandaar ook dat de enkele vaststelling dat er spanning is tussen persvrijheid en andere rechten, op zich zelf niets zegt. Die spanning is inherent aan het bestaan van beperkingen op de vrijheid. Interessant is pas de vraag op welke wijze met spanning wordt omgegaan, en dat laat zich slechts zinvol beoordelen in het licht van de betekenis en de functie van de persvrijheid in de huidige samenleving. Die zijn niet absoluut maar veranderen met de tijd en de behoeften van de samenleving.
Zo hangt de opkomst van de geschreven pers in de 17e eeuw samen met de groeiende behoefte aan informatie en nieuws over wat buiten het eigen gezichtsveld lag maar wel op de eigen leefwereld van invloed kon zijn. In de zich ontwikkelende nationale samenlevingen zijn daaruit in de loop van de tijd andere functies ontstaan, zoals waakhond van de democratie, medium van maatschappelijke communicatie, platform om samenhang en perspectief te brengen in een steeds veelzijdiger en ingewikkelder werkelijkheid.
Niet exclusief
In de voorliggende studie wordt de persvrijheid gerelateerd aan „de vrijheid van burgers om zonder inmenging opvattingen te koesteren en om door middel van elk willekeurig medium, over alle grenzen heen, informatie en denkbeelden op te sporen, te ontvangen en door te geven.”
Ik meen dat de vrije pers een zelfstandiger betekenis heeft, maar die relatie onderstreept wel de betekenis van de pers als element van de communicatie en meningsvorming in de samenleving. Element, want de media hebben daarbij nooit een exclusieve functie. Hun betekenis verandert met de beschikbaarheid van andere mogelijkheden. De discrepantie in snelheid en betrouwbaarheid tussen de pers en andere mogelijkheden kan zelfs bron van fortuin zijn.
Zo in het geval van de Engelse Rothschildts, die aandelen opkochten toen de Londense beurs kelderde als gevolg van berichten in de pers dat Wellington de Slag bij Waterloo had verloren; zelf kenden zij via een postduif de werkelijke afloop. In hun ijver de concurrentie de loef af te steken hadden de journalisten die afloop maar niet afgewacht, doch deze op basis van Wellingtons penibele situatie in de loop van de middag zelf alvast voorspeld. U ziet, er is weinig nieuws onder de zon; alleen nu gaan berichten zo snel dat je met voorkennis moet handelen om een fortuin te maken.
Eigen wereld
Het verhaal illustreert dat vaak niet feiten, maar wat daarover wordt bericht als werkelijkheid wordt gezien. Harde feiten achterhalen de gedrukte onwaarheden op den duur nog wel, hoewel het te laat kan zijn. Bij zachte feiten -reputaties, meningen, beelden, de toonzetting van feiten- is dat minder het geval. Dan schept berichtgeving een eigen wereld die de echte kan verdringen en zo reputaties kan maken of breken, levens kapot kan maken, mensen kan verhogen of ten val brengen, de maatschappelijke ontwikkeling kan bepalen en bron kan zijn van onrust en oorlog.
Dat wordt in de huidige tijd versterkt door het verschijnsel van media die elkaar napraten en elkaar als voldoende bron voor betrouwbare berichtgeving gaan beschouwen. Wat de een vandaag suggereert, is door de herhaling door anderen morgen een feit van algemene bekendheid waarbij niemand meer verantwoordelijk is voor de waarheid; iedereen zegt het immers.
Gegeven die ’macht’ is het enige wat de bijzondere plaats van de pers en van de persvrijheid rechtvaardigt, de betrouwbaarheid en integriteit van de pers. Betrouwbaarheid niet alleen van de feiten, maar ook van de echtheid van de beschreven werkelijkheid. Integriteit, niet alleen ten aanzien van verborgen belangen, maar ook met betrekking tot het referentiekader waarin oordelen en analyses geplaatst moeten worden.
Vraagtekens
Die betrouwbaarheid en integriteit kunnen in het geding komen door verschijnselen zoals die in de studie genoemd worden. Maar houding, inzet en ontwikkelingen van de pers vormen in dat opzicht een niet minder grote bedreiging dan wat van buiten komt. Natuurlijk, een verzwegen belang van adverteerders is een aantasting van de integriteit. Maar schrijven wat mensen willen horen, wat de aandacht trekt, wat verkoopt, in plaats van wat er werkelijk aan de hand is, is dat nog veel meer. De tendens die in hoofdstuk 1 van de studie wordt aangeduid als de commodificering van journalistieke producten.
Natuurlijk, voorlichters kunnen informatie beïnvloeden. Maar waarom zien instanties ondanks de hoge kosten er heil in die voorlichting ter hand te nemen en de weergave van de feiten niet aan de pers over te laten? Omdat een correcte en adequate presentatie in de media anders niet vanzelfsprekend is. Want bij die presentatie zijn wel vraagtekens te plaatsen.
Het minste is nog de verbazing waarmee ik vaak het relaas lees van feiten waar ik zelf bij was. Symptomatisch is dat mijn betogen in de Kamer, als zij worden afgedrukt, op de opiniepagina staan, terwijl wat de verslaggever ervan vindt als nieuws op de voorpagina staat.
Begrijp me goed. Ik ben niet verongelijkt, ik vind de opiniepagina een groot goed. Maar het doet wel de vraag rijzen wat het nieuws is en wat de mening.
Rechtzetten
Een toenemend deel van het werk van de overheid bestaat uit het rechtzetten van wat verslaggevers eerder uit hun verband hebben gerukt, uit het uitleggen waar de klepel hangt bij krantenberichten die de klok hebben horen luiden, of zelfs uit het weerspreken van berichten waarvan de schrijver werd gewaarschuwd dat zij op onwaarheid berustten, maar die te mooi waren om niet te drukken.
Niet alleen kamerleden, maar ook anderen zijn veelal op die berichten afgegaan. Als zij vervolgens handelen op basis van verkeerde berichten in de pers, kan dat tot maatschappelijke schade leiden. Daarbij gaat het niet alleen om schade in geld, maar vooral ook om schade door achterdocht, door onnodige geschillen en door toenemende tegenstellingen in de samenleving, waardoor de solidariteit verzwakt, angst en onzekerheid groeien en sturing door de overheid steeds moeilijker wordt.
Ik besef: emotie, ruzie, schrille verhalen over de gevaren van criminaliteit en terrorisme, en het voortdurend aan de kaak stellen van het onvermogen van overheden: het verkoopt zo lekker en het gaat erin als koek. Maar kunnen we het ons nog permitteren? Er is sprake van toenemende verontrusting en bange reacties onder de bevolking over bedreigingen. En er is het besef dat waar angst en achterdocht zich vastzetten in de samenleving en het beleid gaan beheersen, de vrijheden de eerste slachtoffers zijn. Dan is er geen wal die het schip nog keert, want angst en behoefte aan veiligheid zijn onverzadigbaar: zij gaan voeden op zichzelf.
Achterhoedegevecht
Ik besef, ik bezondig mij nu aan generalisering, wat niet juist is. Er zijn kranten en media die zich trachten te onttrekken aan de bedoelde tendensen en die kwaliteit hoog willen houden. Maar bij een moordende concurrentie wordt dat algauw een achterhoedegevecht. Gevolg is echter dat de basis voor de persvrijheid steeds verder erodeert. De pers mag een waakhond van de democratie zijn, maar een waakhond die te vaak loos alarm geeft, heeft geen functie. Een informatiekanaal dat de informatie vertekent en vervormt, heeft geen nut.
Bij iedere andere tak van bedrijvigheid waar de producten zo belangrijk zijn voor de samenleving en het gevaar van verlies van kwaliteit zo groot, zou de wetgever allang hebben ingegrepen. Persvrijheid verzet zich daartegen. Maar daarmee valt die taak toe aan de pers zelf, gegeven de potentiële gevaren en maatschappelijke schade van media die zich als politieke factor gedragen zonder navenante verantwoording af te leggen.
Eigen verantwoordelijkheid
Ik besef dat deze opmerkingen mij vermoedelijk weer op veel vermaningen komen te staan in de columns. Pers en media zullen de eigen verantwoordelijkheid echter onder ogen moeten zien. De vorige keer dat ik de pers op de eigen verantwoordelijkheid wees, werd dat in alle kranten vertaald met het bericht dat ik tegen parodie zou zijn. Kennelijk ziet men het zelf zo, maar het nieuws in Nederland is nog geen parodie; voorkomen moet worden dat het dat wordt. Dat is gezamenlijke verantwoordelijkheid, maar primair die van de pers. Alleen dan behouden we een maatschappelijk fundament voor persvrijheid. Die gaat niet verloren onder druk van externe bedreiging, maar door gebrek aan interne kracht en weerstand; niet door gebrek aan vrijheid, maar door te veel vrijheid.
De auteur is minister van Justitie.