Zondenvuur
Mattheüs 24:12
„En omdat de ongerechtigheid vermenigvuldigd zal worden, zo zal de liefde van velen verkouden.”
Indien iemand het vuur van de zonden in zijn boezem kan dragen zonder zich te branden – die mens heeft geen teer geweten, maar is ijskoud. Want iemand kan vuur in de hand hebben en men kan daaruit opmaken: „Die mens moet koud zijn.” Zo kan men ook zien dat een mens de zonde doet alsof hij geen vuur aanraakte. Zo kan het hem en ook anderen toeschijnen dat die mens als koud en dood is in zonden en misdaden. Een ander teken van koude is dat wanneer de mens een hartelijk verlangen naar het vuur heeft. Zo is er een teken van de verkleumde ziel, die naar vuur verlangt, helaas niet naar deze hitte van liefde, maar naar het vuur van de zonden, als men ernaar verlangt om zonden te doen. Zoals Amnon naar Thamar, en zich tot hoererij en dronkenschap overgeeft, ja, alle goddeloosheid vurig bedrijft. Die mens is koud die bij dat (zonden)vuur is en zich daarin dan verblijdt. Hij is koud naar de ziel, die in het vuur van de zonde zich warmt en daarmee blij is. Zij doen boosheid zonder angst, ja, met behagen. Zij lachen om hun zonden. Daartegenover staat een teken van de ware brand van liefde. Als iemand de koude lichamelijk gevoelt, dan is hij koud. Maar als men geestelijk koude gevoelt, dan is men warm van binnen (om te verlangen naar God).
Jodocus van Lodenstein, predikant te Utrecht
(”De heerlijkheid van een waar christelijk leven”, 1767)