Rechter oordeelt over Q-koortsbeleid van rijksoverheid
Was de staat in 2009 te laat met het nemen van maatregelen tegen de verspreiding van Q-koorts? Dat is de vraag die sinds begin november 2016 op het bordje ligt van de rechtbank in Den Haag. Woensdag weten we het antwoord.
Zo’n 300 patiënten stelden in 2014 de overheid aansprakelijk voor de gezondheidsschade die zij hebben geleden door een infectie met de Q-koortsbacterie Coxiella burnetii. Die verspreidde zich tussen 2007 en 2010 via direct contact met besmette geiten en via besmet stof van gedroogde mest uit stallen en weilanden. Niet alleen geitenhouders werden besmet, ook vele tienduizenden Nederlanders die, vooral in Noord-Brabant, in de omgeving van geitenhouderijen woonden of werkten.
Niet iedereen werd ook ziek. Zo’n 60 procent van de mensen die in contact kwamen met de bacterie merkte er weinig van. Ongeveer 40 procent werd wel ziek en kreeg griepachtige verschijnselen. Zo’n 1 tot 5 procent ontwikkelde chronische Q-koorts. Enkele tientallen patiënten, onduidelijk is hoeveel precies, overleden aan de ziekte.
Waar beschuldigden Q-koortspatiënten de staat van?
De Q-koortspatiënten beschuldigen de staat ervan dat deze te laat adequate maatregelen heeft genomen om de Q-koortsuitbraak te keren. Volgens het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens heeft de staat de plicht direct in te grijpen bij een levensbedreigende situatie. Dat heeft de staat volgens de patiënten niet gedaan.
De eerste maatregelen die werden genomen –een fokverbod, een mestuitrijverbod, ruimingen, vaccinaties en dergelijke– volgden pas in december 2009 en niet in de lente van 2007. Daardoor werden duizenden mensen onnodig ziek, soms langdurig, soms ook met dodelijke afloop. De economische belangen wogen volgens de klagers kennelijk zwaarder dan de volksgezondheid.
Hoe verdedigde de staat het gevoerde beleid?
De toenmalige bewindslieden, minister Klink van Volksgezondheid en minister Verburg van Landbouw, stelden in november 2016 bij monde van de landsadvocaat dat de overheid het beleid destijds baseerde op wat deskundigen uit het veld aan kennis inbrachten. Essentiële feiten over Q-koorts en de verspreiding van de bacterie waren toen nog niet bekend. Zo werd bijvoorbeeld verondersteld dat de Q-koortsbacterie alleen een risico vormde voor mensen die direct met dieren in aanraking kwamen. Pas later bleek dat overdracht via de lucht en zelfs via kleding een belangrijke besmettingsroute was, aldus de landsadvocaat voor de rechtbank in Den Haag. Ook werd gedacht dat de ziekte, zoals gebruikelijk, na een jaar wel zou uitdoven. Van excuses of schadevergoeding hoeft volgens de landsadvocaat geen sprake te zijn, want er zijn geen fouten gemaakt.
Wat vond de Nationale ombudsman in 2012 van de kwestie?
De ombudsman stelde in een rapport dat de overheid de burger gedurende de Q-koortsepidemie en daarna onvoldoende op haar netvlies had staan. Dat was „niet behoorlijk.”
De overheid trad volgens hem onvoldoende op vanwege een stammenstrijd tussen de ministeries van Landbouw en Volksgezondheid. De ombudsman vond dat de overheid daarvoor excuses diende te maken en dat er een financiële compensatieregeling moest komen voor de schrijnende gevallen. Woensdag weten we of de rechter daar ook zo over denkt.