Meer traditie dan vernieuwing in helder dogmatisch overzichtswerk
Het wordt aangeprezen als een overzichtswerk dat een belangrijke bijdrage levert aan de voortdurende vernieuwing van gereformeerde dogmatiek. Maar die belofte wordt ten dele ingelost. Veel bijdragen zijn niet meer dan een herneming van oude standpunten met nieuwe literatuurverwijzingen. Sommige bijdragen gaan gelukkig een stap verder.
De redacteuren van ”Christian Dogmatics: Reformed Theology for the Church Catholic”, Michael Allen en Scott Swain, zijn beiden docent aan Reformed Theological Seminary in Orlando, Florida. Zij timmeren flink aan de weg. Nog maar kortgeleden voerden ze de redactie over een bundel over gereformeerde katholiciteit. Daarop wordt in de ondertitel van dit nieuwe boek ook gezinspeeld: gereformeerde theologie is bestemd voor de kerk die werkelijk katholiek mag heten.
Herbronning
Allen en Scott hebben met tien andere auteurs een overzichtelijke en heldere dogmatiek geschreven, geconcentreerd rond de klassieke thema’s, de zogenaamde loci, van de dogmatiek. De bedoeling ervan is ”vernieuwing door herbronning”. Met die herbronning wordt kennelijk gedoeld op kerkvaders en scholastieke theologen zoals Thomas van Aquino, en niet zozeer op Bijbels-theologische herbronning, al zou die waarschijnlijk wel spannender uitpakken. Ook is de bundel minder bezig met ‘vernieuwing’ van de traditie dan wordt gesuggereerd. Niet alleen de indeling in loci is klassiek. De geboden oplossingen dragen ook meer het karakter van herneming van de traditie dan van herbronning.
Enerzijds verwerkt deze bundel veel recente literatuur en is er een open oog voor moderne Duitse theologie. Ook al blijft die aandacht vooral beperkt tot Barth en Bonhoeffer, de continentale traditie krijgt meer aandacht dan menigmaal het geval is in een Amerikaanse dogmatiek. Er wordt ook gepoogd de nieuwe stemmen in contact te brengen met de eigen traditie. Wie nieuwe literatuur zoekt over dogmatische thema’s kan in dit boek goed terecht. Anderzijds is de verwerking van nieuwere inzichten soms een beetje oppervlakkig. Zo wordt bijvoorbeeld Karl Barth door Allen wel met instemming aangehaald in het hoofdstuk over de eigenschappen van God, maar inhoudelijk werkt zijn nadruk op Gods volkomenheden helemaal niet door.
Erfschuld
Meer vernieuwende bijdragen zijn die van Kevin Vanhoozer over de Schrift, Kelly Kapic over de visie op de mens en van Oliver Crisp over de zonde. Crisp betoogt dat het klassieke gereformeerde spreken over erfzonde in termen van erfschuld en erfsmet problematisch is, omdat die erfschuld mensen al schuldig verklaart voordat ze iets verkeerds hebben gedaan. Crisp beroept zich op Zwingli, die de erfzonde als een geërfd defect beschouwde, waardoor elke mens in een soort slavernij verkeert en zal gaan zondigen. Door dat enkele feit is de mens echter nog niet schuldig. Of dit een goede visie op de erfzonde is, valt zeker te betwisten. Het is in ieder geval een inhoudelijke vernieuwing van de traditie op basis van herbronning.
Kelly Kapic benadrukt op basis van een herlezing van met name kerkvaders het holistische en relationele karakter van de mens, die is aangelegd op liefde en gemeenschap. Als Kapic echter schrijft dat de goedheid van de schepping en de gemeenschap met de Schepper voeding gaven aan „human flourishing and joy” (menselijk bloei en vreugde), is het de vraag of niet toch een modern ideaal van mens-zijn in gemeenschap is doorgesijpeld in de theologie. Met andere woorden: komt de vernieuwing uit de herbronning of uit de doorwerking van de dominante cultuur?
Het hoofdstuk over de mensleer en andere onderdelen van de leer zouden sterker en vernieuwender zijn geworden als ze meer vanuit Gods Drie-eenheid waren doordacht. Dat ligt echter minder voor de hand in de scholastieke traditie van de Westminster Confessie, waarin dit boek zich begeeft. Het is veelzeggend dat Swain in het hoofdstuk over de Drie-eenheid nadrukkelijk betwijfelt of de moderne trinitarische theologie wel iets heeft opgeleverd voor de voortgang van de dogmatiek.
Deze belangrijke kans tot vernieuwing van de traditie vanuit het hart van het christelijk belijden heeft men laten liggen. Het is verbazingwekkend dat in hetzelfde hoofdstuk een belangrijke plaats wordt ingeruimd voor de these van Kendall Soulen, die ruimte schept voor een postmoderne relativering van de gebruikte termen in de leer van de Drie-eenheid.
Andere hoofdstukken in het boek zijn geschreven door de vorig jaar overleden John Webster (schepping, voorzienigheid), Daniel Treier (incarnatie), Donald Macleod (het werk van Christus), Richard Gaffin (toepassing van Christus’ werk), Paul Nimmo (de wet), Todd Billings (sacramenten) en Michael Horton (kerk, koninkrijk van God).
Werkverbond
Horton, hoogleraar aan het Westminster Seminary California, heeft een heel eigen visie op het verbond, die hij niet als een vernieuwing ten opzichte van de Westminster Confessie presenteert, maar die het zeer waarschijnlijk wel is. Hij ziet namelijk het verbond bij de Sinaï als een herneming van het werkverbond, met een tijdelijk en typologisch karakter, dat heeft afgedaan bij de komst van het Nieuwe Testament. Dat is een visie met verreikende consequenties voor de gedachtevorming rond Israël.
Over Israël gesproken: het komt in het boek nauwelijks voor, net als andere actuele thema’s. Het debat over schepping en evolutie wordt bijvoorbeeld niet behandeld.
Kortom, deze bundel biedt een serie heldere updates, en in sommige bijdragen zelfs waardevolle upgrades, van gereformeerde theologie in de Westminster traditie. Zowel de herbronning als de vernieuwing had echter dieper kunnen gaan.
Christian Dogmatics: Reformed Theology for the Church Catholic, Michael Allen and Scott R. Swain (eds.); uitg. Baker, Grand Rapids, 2016; ISBN 9780801048944; 416 blz.; $ 36,99.