Kabinet zat erg met Zwarte Weduwe in de maag
Het kabinet heeft in 1991 gehoopt af te komen van een verantwoordelijkheid in de zaak over het omstreden pensioen voor de weduwe van de NSB’er Meinoud Rost van Tonningen. Om juridische redenen moest de kwestie voor de Hoge Raad worden gebracht, maar de regering zag er tegenop dat zelf te doen. Dat zou namelijk door oorlogsgetroffenen verkeerd kunnen worden uitgelegd.
Daarom is overwogen of de procureur-generaal bij de Hoge Raad de zaak niet aan dit hoogste rechtscollege kon voorleggen. Dat blijkt uit een verslag van de ministerraad van 20 december 1991, dat dinsdag openbaar is geworden bij het Nationaal Archief.
Rost van Tonningen was lid van Tweede Kamer voor de NSB van 1937 tot 1945. Daardoor had zijn weduwe Florrie een pensioen. Toen dat ruim een kwart eeuw geleden algemeen bekend werd, stonden oorlogsslachtoffers op hun achterste benen, niet in de laatste plaats omdat de ‘Zwarte Weduwe’ het ‘gedachtegoed’ van de nazi’s volop bleef uitdragen.
Het kabinet vond dat het pensioen niet zomaar opeens kon worden afgenomen, waarop een aantal organisaties naar de rechter stapte. Het gerechtshof oordeelde dat het pensioen niet rechtmatig was. Het kabinet wilde glashelder hebben wie er over zoiets moest beslissen en wilde daarom een arrest van de Hoge Raad. De regering was echter bang dat oorlogsgetroffenen daardoor zouden denken dat zij ook echt achter het pensioen stond.
De optie van de procureur-generaal werd het echter niet; het kabinet moest toch zelf cassatie instellen. De Hoge Raad vernietigde in 1993 het vonnis van het gerechtshof, waardoor de Zwarte Weduwe haar penioen behield.