PKN verandert kaart van kerkelijk Nederland
Hoe men er verder ook over denken mag, 1 mei 2004 zal in de Nederlandse kerkgeschiedenis genoteerd worden als een belangrijke datum. Vandaag wordt immers de fusie van de SoW-kerken tot de Protestantse Kerk in Nederland geëffectueerd. Dat is een gebeurtenis zonder precedent. Weliswaar kennen we meer voorbeelden van kerkelijk samengaan (minder overigens dan van kerkelijke scheuringen) maar die waren toch lang niet zo omvangrijk en ingrijpend.
De Gereformeerde Kerken, een van de huidige fusiepartners, zijn een eeuw geleden ook ontstaan uit een vereniging. In het SoW-proces gaat het echter om drie groepen. Zo’n fusie heeft zich in de Nederlandse kerkgeschiedenis nooit eerder voorgedaan. Bovendien zijn de twee grootste protestantse kerken er bij betrokken. De luthersen zijn vergeleken met de hervormden en de gereformeerden een kleine partner. Maar omdat zij uit een andere protestantse traditie stammen, leverde hun betrokkenheid extra problemen op. De plaats van de 16e-eeuwse onveranderde Augsburgse confessie en de verwijzing naar de 20e-eeuwse Konkordie van Leuenberg in de nieuwe kerkorde van de PKN, vormen voor vele bezwaarden een groot struikelblok.
Teruggang luthersen
De luthersen stelden in Nederland kwantitatief gezien nooit veel voor. Hooguit in Amsterdam hadden ze vroeger enige betekenis. Inmiddels zijn de meeste luthersen vrijzinnig en ver van Luther af komen te staan. Net als de andere vrijzinnige kerkverbanden zijn ze sterk vergrijsd en loopt hun ledental continu achteruit. Bij de volkstelling van 1960 telde men 67.000 luthersen, in 1971 waren er nog 41.000, terwijl volgens de eigen kerkelijke statistiek dit aantal thans gedaald is tot 14.000. Maar ook met de Nederlandse Hervormde Kerk ging het bergafwaarts. Vroeger was dit de volkskerk, althans boven de grote rivieren. Het was de kerk van het Oranjehuis en van een groot deel van de maatschappelijke elite. Bij de eerste volkstelling na de Doleantie bleken de hervormden onder de 50 procent te zijn gezakt. Sindsdien ging het verder naar beneden. Bij de volkstelling van 1971 gaf nog maar 24 procent van de bevolking zich op als hervormd. Inmiddels is dat percentage bijna gehalveerd. Tweederde van de hervormden komt zelden of nooit in de kerk.
Pluriformiteit, die inmiddels voor veel kerken typerend is, kende de Hervormde Kerk al sinds de 19e eeuw. Vandaar dat het richtingenvraagstuk sinds jaar en dag de kerkelijke discussie beheerste. Buitenstaanders vroegen zich wel eens af of hervormde predikanten meer met elkaar gemeen hadden dan dat ze in hetzelfde pensioenfonds zaten. Maar het hervormde kerkgevoel bleek toch een belangrijk bindmiddel te zijn. De Gereformeerde Kerken waren naar Nederlandse begrippen een middelgrote kerk. Op hun top in 1973 telden ze 872.000 leden. Thans zijn er nog 654.000. Hun aanwezigheid in de Nederlandse samenleving kon niemand ontgaan. In een eeuw tijd leverden zij zeven premiers: Kuyper, Heemskerk, Colijn, Gerbrandy, Zijlstra, Biesheuvel en Balkenende.
De gereformeerden beschouwden zich veelal als de calvinisten bij uitstek, blijmoedig en zeker in het geloof, zonder die ziekelijkheid die ze in bevindelijke kring meenden aan te treffen. Zij voelden zich verbonden met de gereformeerde belijdenis en schroomden niet de kerkelijke tucht toe te passen wanneer zij meenden dat de gereformeerde leer in gevaar kwam. Dat leidde tot het grootste kerkelijke conflict van de 20e eeuw: de Vrijmaking.
Dit nooit meer ”Dit nooit meer” was nadien de algemene opinie onder de synodaal-gereformeerden. Die mentaliteit, gevoegd bij een sluipende verwereldlijking die al voor de oorlog was ingezet, leidde tot de stille revolutie die na 1960 de Gereformeerde Kerken onherkenbaar veranderde. Geen wonder dat ook de verhouding tot de Hervormde Kerk anders werd. De gereformeerden voelden steeds meer affiniteit met de middenorthodoxie, die toch ook in gemeenschap met de belijdenis der vaderen wilde leven.
Zo viel in 1961 de oproep van de Achttien tot vereniging van hervormd en gereformeerd bij velen in goede aarde. Het jaar daarop werd in de Utrechtse jaarbeurs een drukbezocht congres gehouden. Ook prinses Irene was daar aanwezig. Die zou in later jaren de grenzen van de oecumene nog een stuk wijder trekken. ”Aanvaardt elkander zoals ook Christus ons aanvaard heeft”, zo luidde het motto. Een bijbeltekst die vaker misbruikt is om lichtvaardig een kerkelijke eenheid te propageren.
Het zou nog meer dan veertig jaar duren voor de fusie werkelijk tot stand kwam. Niet alleen omdat er veel te regelen was, maar ook omdat er aan hervormde zijde steeds meer verzet rees. Anders dan in 1946, toen het kleine groepje gereformeerden in hersteld verband (Geelkerken en de zijnen) zich bij de Hervormde Kerk voegde, ging het nu om een fusie.
De gereformeerden waren wel bereid de hervormde kerkstructuur over te nemen, maar hadden te veel zelfbewustzijn om (al dan niet met leedwezen) terug te keren tot de Hervormde Kerk. Vandaar ook de jarenlange discussie over de naam van de nieuwe kerk. Mocht daar iets van hervormd in doorklinken of niet? Werd vroeger gedacht dat de positie van de vrijzinnigen in de Hervormde Kerk het grote struikelblok zou zijn voor een samengaan van hervormden en gereformeerden, dat bleek allemaal wel mee te vallen. In Kuitert, Wiersinga en Den Heyer hadden de gereformeerden inmiddels ook hun eigen vrijzinnigheid. Een paar gereformeerde kerken gaan voorlopig niet mee in de PKN. Dat zijn kerken ter rechterzijde die hun bedenkingen hebben bij de pluriformiteit van de PKN. Maar men krijgt sterk de indruk dat het verlies van de plaatselijke zelfstandigheid, doordat de PKN het hervormde kerkmodel hanteert, voor hen minstens even zwaar weegt.
Grote bezwaren
De grootste bezwaren tegen de fusie vindt men ter rechterzijde in de Hervormde Kerk. Daar heeft men grote bedenkingen tegen de nieuwe kerkorde, die niet alleen het homohuwelijk accepteert, maar ook een einde maakt aan het alleenrecht van de gereformeerde belijdenis zoals dat tot op heden in de Hervormde Kerk bestond. Althans op het niveau van de kerkorde. En dat ook nog maar tot op zekere hoogte. In gemeenschap met de belijdenis der vaderen, zoals verwoord in de kerkorde van 1951, is nu eenmaal niet hetzelfde als in overeenstemming met de belijdenis der vaderen, zoals destijds de hervormd-gereformeerden bepleitten.
Bovendien betekende Samen op Weg de opheffing van de Hervormde Kerk. Dat was de kerk der vaderen, van gans andere orde dan allerlei afgescheiden kerken die sindsdien waren ontstaan. Die Hervormde Kerk was een planting Gods. Daarom kon men die niet verlaten, ook al was er veel dat moest bedroeven en al werden van veel kansels de gemeenteleden stenen voor brood gegeven.
Vandaar de hartstochtelijke pleidooien van orthodox-hervormde zijde voor een federatie in plaats van een fusie. Dan zou de aloude Hervormde Kerk kunnen blijven bestaan. Daarin kregen ze de meerderheid echter niet mee. Die beschouwde dat punt na 1996 als een gepasseerd station.
De afkeer van de hervormd-gereformeerden tegen Samen op Weg werd ook ingegeven door het feit dat het samengaan met de Gereformeerde Kerken en de Evangelisch-Lutherse Kerk onvermijdelijk een ruk naar links betekende. In de steeds verder afbrokkelende Hervormde Kerk wisten de hervormd-gereformeerden, die veel minder met kerkverlating te kampen hadden, de afgelopen decennia hun positie te versterken. Binnen de grotere PKN zou die moeizaam behaalde winst weer verloren gaan.
Overigens stonden niet alle bonders zo afwijzend tegenover SoW. Ter linkerzijde in de Gereformeerde Bond tilde men veel minder aan de grote bezwaren zoals die door het hoofdbestuur verwoord werden. Een bonder als ds. T. Poot was een van de Achttien. In de synodevergadering van december vorig jaar gaven de stemmen van twee gereformeerdebondspredikanten de doorslag bij het fusiebesluit.
Breuk Hoewel het overgrote deel van de hervormd-gereformeerden dit fusiebesluit ernstig betreurt, zal de meerderheid van hen uiteindelijk toch haar plaats innemen in de PKN. Binnen die brede volkskerk wil men op zijn post blijven. Een niet onbelangrijk aantal hervormd-gereformeerden (we moeten toch wel denken aan enige tienduizenden) ziet het echter als een onmogelijkheid om mee te gaan.
Geen wonder dat in vele hervormde gemeenten de spanning groot is. Hoe dat allemaal af zal lopen, is nog volstrekt onduidelijk. In ieder geval is dit de grootste breuk onder de hervormden sinds de Doleantie. Na 1886 zijn wel plaatselijk groepen mensen uit de Hervormde Kerk getreden, maar nu gaat het om een landelijke beweging.
Hervormd-gereformeerden is het verwerpelijke van afscheiding met de paplepel ingegeven. De praktijk van de afgescheiden kerken was ook niet altijd even aantrekkelijk. Maar de kracht van deze in het verleden zeer effectief gebleken antistof, is thans aanzienlijk verzwakt. De Hervormde Kerk gaat immers op in de PKN. Van de kant van het Comité stelt men dat ze niet de Hervormde Kerk verlaten, maar die juist willen voortzetten. Dat geeft voor hen een voldoende onderbouwing van hun positiekeuze. Zo gaat als gevolg van de vorming van de PKN de kaart van kerkelijk Nederland er belangrijk anders uitzien. Werd bij de presentatie van volkstellinggegevens en in allerlei sociaal onderzoek waarbij de kerken in beeld waren, vaak gesproken over katholieken, hervormden, gereformeerden en overigen, dat komt nu anders te liggen. Wellicht krijgen we straks een indeling in RK, PKN en overigen. Dat betekent dat de kleinere kerken van de gereformeerde gezindte, inclusief zij die de Hervormde Kerk willen voortzetten, samen met evangelischen, remonstranten, doopsgezinden, islamieten, hindoes en wat je nog meer hebt, in de categorie overigen terechtkomen.
Het ziet er niet naar uit dat de vorming van de PKN een nieuw elan zal opleveren. Om van een bijbels geïnspireerd reveil maar helemaal te zwijgen. Veeleer is te verwachten dat de afbrokkeling van de drie gefuseerde kerken onverminderd door gaat. Een gevolg daarvan is dat het gewicht van de nu ernstig verzwakte gereformeerdebondsmodaliteit geleidelijk weer zal gaan stijgen. Het ledental van de nieuwe PKN (2,5 miljoen) ligt lager dan wat de Hervormde Kerk in 1991 in zijn eentje had. Plaatselijk vormden teruglopend kerkbezoek en afbrokkelend kerkelijk leven in de afgelopen jaren vaak de doorslaggevende reden voor gereformeerden en middenorthodoxe hervormden om samen te gaan.
Gereformeerde gezindte
Werden tot dusver in een aantal gevallen de Gereformeerde Kerken nog tot de gereformeerde gezindte gerekend (zij het dan als modern gereformeerden), daar is straks geen enkele reden meer toe. Overigens zijn de Nederlands Gereformeerden en de vrijgemaakten hard op weg om de modern gereformeerde sector te gaan bezetten. Wat gaat de plaats worden van hen die de Hervormde Kerk in hersteld verband willen voortzetten? Veel moet nog uitkristalliseren. Voorlopig zal men z’n handen vol hebben aan het opzetten van een eigen kerkelijk leven. Worden ze qua omvang en heterogeniteit vergelijkbaar met de Christelijke Gereformeerde Kerken? In die richting moeten we wellicht denken.
In hoeverre biedt hun komst nieuwe mogelijkheden voor het kerkelijk gesprek in de gereformeerde gezindte? Voorlopig moeten we ons daar niet te veel van voorstellen. De vraag is ook of hun pretentie dat zij de wettige voorzetting zijn van de aloude kerk der Reformatie en daarom met geen enkele afgescheiden kerk te vergelijken zijn, daarbij een struikelblok gaat vormen. Voor allerlei reformatorische organisaties betekent de scheuring in de hervormd-gereformeerde gelederen dat zij voortaan met nog een groepering rekening moeten houden. Dat maakt het er allemaal niet gemakkelijker op. Temeer daar te verwachten is dat de verhouding tussen de hervormden die meegaan in de PKN en zij die niet meegaan, nog jarenlang moeilijk zal zijn. Een kerkscheuring is nu eenmaal een zeer ingrijpende zaak. Zeker als daarbij de strijd over de kerkelijke goederen hoog oplaait. Alles bij elkaar een droevige geschiedenis, ook voor hen die niet hervormd zijn. Omdat hier de zaak van Gods Koninkrijk in het geding is, gaat het immers ook hen aan. Ondanks alles mag en moet onze bede blijven: Bewaar en vermeerder Uw Kerk. Inderdaad: ondanks alles.