Bij Kerst 2016: Nachtwakers in Efratha, ontboden naar de kribbe
Het is nacht. Een nacht als alle andere nachten, even donker en even duister. In het stoppelveld van Efratha –„in diezelfde landstreek”– houden herders de nachtwacht over hun kudde. Bijna gaat hun het licht op.
Lukas schrijft: „En er waren herders in diezelve landstreek, zich houdende in het veld” (Lukas 2:8). Ruige bonken uit de achterste gelederen liggen in het veld van Efratha. Het zijn geen priesters, geen Schriftgeleerden of farizeeërs, maar ”kleine luyden”, herders die op de schapen moeten passen. Ze horen tot het uitschot van de maatschappij, tot het minste, het verachte en het onedele. Door anderen worden zij, deze mannen uit het veld, niet geteld, niet meegeteld, over het hoofd gezien en genegeerd. Zij zijn wel trouw aan het werk en op hun post, maar zijn niet in tel. Maar voor deze nachtwakers is straks de eerste kerstpreek, vocaal omlijst door het machtig lofgezang van een heilig koor van engelen: „Ere zij God in de hoogste hemelen.”
Volheid des tijds
Het is nacht in Efratha. Een nacht als alle andere nachten. Toch is het nu voor de hemel tijd, de volheid des tijds, om voor herders het duister tot licht te maken. Gods beloften gaan wel vaker door een stikdonkere nacht, maar het kan toch niet altijd donker blijven, want dat hadden de profeten lang geleden echt voorzegd. „Het volk dat in duisternis wandelt, zal een groot licht zien; degenen die wonen in het land van de schaduw des doods, over dezelve zal een licht schijnen” (Jesaja 9:1).
Dit is het stoppelveld van Efratha, woest en ledig, waar Rachel stierf en werd begraven, lang geleden, waar eens David zijn kudde weidde, waar Ruth waarschijnlijk aren las op het veld van Boaz, en waar nu de herders nauwkeurig weten waar hun kudde legert in de nacht.
Nog steeds heet dit gebied Shepherd’s Fields (de herdersvelden). Vlakbij liggen de eerste huizen van Bethlehem. Tien kilometer verderop beginnen de eerste straten van Salems stad en tempelhof. En nog steeds is het nacht. Iedereen slaapt. Geen mens in Salem die Israëls Hoop verwacht. De hemel is in barensnood, maar geen mens die ervan wakker ligt.
Engel des Heeren
„En zie, een engel des Heeren stond bij hen”. Schielijk scheurt de hemel. Wolken wijken, ontsluiten zich voor een woordvoerder uit de hemel. Een engel des Heeren verschijnt als een gedienstige geest, als een prediker in de duistere nacht, als de eerste verkondiger van de boodschap des vredes, het goede nieuws, de blijde tijding, en dat allemaal voor wakende schaapherders die in de donkerheid wonen.
Wat nu aan het gebeuren is, mag niet in een hoek geschieden of in stilte verzwegen worden. En daarom komt de engel des Heeren tot onwetende herders in het veld van Efratha. De naam Jezus wordt verklaard in hun ziel. „…dat u heden geboren is de Zaligmaker, welke is Christus, de Heere, in de stad Davids.”
„Heden.” Dat is déze nacht. „In de stad Davids.” Dat is daar, vlakbij, in Bethlehem. Dit is de kerstnachtprediking voor herders in de nacht. Aan eenvoudige landlieden wordt grote blijdschap verkondigd: „Vreest niet, want zie, ik verkondig u grote blijdschap, die al den volke wezen zal.”
Hoe zullen ze het wéten, als alles donker is, als niemand de weg kan wijzen? „En dit zal u het teken zijn: gij zult het Kindeken vinden in doeken gewonden, en liggende in de kribbe.” Het staat er zo kort, zo zakelijk. Dachsel zegt hier: „Het is alsof de engel reeds de menigte van hemelse legerscharen ziet naderen, hij spreekt zich daarom kort uit. Hij behoeft zijn kerstnachtprediking niet met een vermanend slotwoord te eindigen; de harten der hoorders zijn ontbrand door de heerlijkheid des Heeren; zij branden van begeerte, om de Heiland, de Christus, de Heere te zien.”
De engel hoeft hun niet te zeggen dat ze gaan moeten om het Kind te zien, kennelijk zijn ze al reisvaardig, al gaande gemaakt. Hij wijst alleen de weg, zegt hun hoe ze de Verwachting Israëls zullen vinden: „En dit zal u het teken zijn.” Het is een Kind, schamel in doeken gekleed en neergelegd, nederig weggelegd, in een voederbak.
Hemelse hymne
Luther heeft gezegd dat bij een goede preek een goed gezang hoort. Zo gaat het hier. De goede prediking is verricht. Een hemelse hymne maakt er als een machtig ”Halleluja” de toepassing op. „Opeens schieten in die eenzame nacht uit de vensters van de hemel scharen van engelen toe om het heil te bezingen dat in Bethlehem geboren is. Een menigte van hemelse heillegers verlaat de troonzalen van de almachtige God, de Heere der heerlijkheid” (I. Kievit).
Als de aarde zwijgt, als er dan niemand is die de lofzang gaande houdt, als geen mens eraan denkt om God te loven voor Zijn onuitsprekelijke gave, welaan, dan zullen zij, dan zullen de engelen, deze hemelse zangers, het boven Efratha’s stoppels doen. Als een machtig koor verschijnen al die gedienstige geesten, met hemelglans omgeven, om in eensgezinde samenzang Gode lof te bezingen. Het is alsof alle morgensterren opnieuw vrolijk gaan zingen.
Dit engelenlied werd niet gezongen in de concertzaal van keizer Augustus, niet in het Herodion van koning Herodes, niet in het voorhof van de tempel, maar hier, boven het stoppelveld van Efratha, met als gehoor die herders in de nacht. Blijde zingen de engelen het uit en ze zeggen allemaal hetzelfde: „Ere zij God.” Ere zij God in den hoge, daarbóven! „Ere zij God, niet om Jezus in de schaduw te stellen, maar om Hem te plaatsen in het rechte licht” (I. Kievit).
Snellijk en met haast
„En zij kwamen met haast.” De nachtwakers uit het veld van Efratha zijn niet tevreden met het bezoek van de engel, ook niet met het massale zingen van al die engelen bij elkaar, het is hun om Jezus te doen. Ze zeggen niet: „We zullen nog eens zien”, maar: „Laat ons zien.” Ze hebben het niet nog even aangezien, hebben niet uitgesteld of getwijfeld, hebben niet afgewacht, hebben ook niet acuut rechtsomkeert gemaakt, maar ze zijn gegáán, aanstonds, rechttoe, rechtaan, vol verwachting en door haast voortgedreven. Waren ze eerst slechts lijdelijk (ze hielden zich alleen maar in het veld), nu worden ze werkzaam (want ze kómen, snellijk en met haast). Met spoed gaan ze naar de stal, „waarschijnlijk zonder eerst hun schaapjes te hebben geteld”, denkt ds. Jac. van Dijk.
Straks komen er wijzen helemaal uit het verre oosten, maar de herders zijn vannacht de eersten „die de glorie des hemels mogen opvangen” (J. J. Knap Czn.). Zíj mogen beginnen, met het kijken in de kribbe, met het aanbidden van het wonder en het zien op Hem Die in Zijn schamele windselen het licht is in de nacht, het zien op Jezus, Die, net als zijzelf, wordt verstoten, wordt veracht. Nachtwakers zijn de eerste die Hem mogen vinden, het Brood des levens, van Wie Mozes en de profeten hadden gesproken en Die de vaderen hebben verwacht en Die zal regeren van zee tot zee en tot aan de einden der aarde. „De blijde boodschap kwam het eerst tot eenvoudige lieden, die nederig hun plicht volbrachten” (Spurgeon).
De herders is het licht opgegaan. Het licht is hun geschonken door de Heere, Wiens mededogen blinden schenkt het lieflijk licht. In deze kerstnacht worden ze door de hemel ontboden naar de kribbe, genodigd tot de Vredevorst, Die geboren was in een beestenstal.
In de stille stal van Bethlehem worden buitenstaanders binnengelaten. „En zij kwamen met haast, en vonden Maria en Jozef, en het Kindeke, liggende in de kribbe” (Lukas 2:16).
Het licht gedoofd
Toen werd het weer stil op het stoppelveld van Efratha. Het was kerstfeest geworden voor de herders. Feest op het veld. Feest in de nacht. Maar in déze wereld komt aan alles een eind. Ook dit heilige feest raakt voorbij. De engelenzang was al verstomd. Het grote kerstakkoord vervliegt. Het is weer stil geworden boven de velden van Efratha. Het licht is gedoofd en de grote engelenschaar is naar de hemel teruggekeerd. In „diezelfde landstreek” is het weer even stoppelig als voorheen. Maar het ís geschied!
Herders heeft Hij verkozen
„Overigens willen wij van hen, die ons hier tot leermeesters en leiders gesteld zijn, leren hoe wij tot onze Heere Jezus Christus moeten komen. Weliswaar zijn de wijzen van deze wereld zo opgeblazen van hoogmoed en aanmatiging, dat zij zich nauwelijks zullen verwaardigen scholieren te zijn van domme mensen en arme herders der velden. Maar het is al onze wijsheid desalniettemin van deze herders, over wie hier gesproken wordt, te leren hoe te komen tot onze Heere Jezus Christus. (…) God heeft deze eer niet aan de groten dezer wereld bewezen, noch aan de wijzen, noch aan de rijken of aan de voornamen; herders heeft Hij verkozen. Aangezien het alzo is, hebben wij dan ook deze orde te volgen” (Calvijn, uit een preek over Lukas 2:1-14).
In de verborgenheid
„Het nederigste plekje op aarde kan een veld van Efratha worden, waar engelen zweven om God groot te maken over de genade, waarmede Hij het zondaarshart troost. Maar let er wel op, dat dit heerlijke werk van genade meestal in het verborgene geschiedt. Het was in de stille nacht, in de eenzaamheid van het veld, dat de boodschap des heils nabij het hart der herders gebracht werd, en het is eveneens meestal in het verborgen der afzondering, dat de blijmare der verlossing ons voor het eerst in de ziel zinkt. In de nacht zwijgen de stemmen van de wereld en kan het gefluister van Gods suizende stilte het best verstaan worden. Wél hem, die de eenzaamheid van het veld niet schuwt, en in de stilte van den nacht het zingen der engelen hoort!” (J. J. Knap Czn.).