Keuzevrijheid dubbelzinnig argument voor acceptatieplicht christelijke school
In de huidige situatie zijn christelijke scholen vrij om zelf hun toelatingsbeleid vorm te geven. Bij een acceptatieplicht zou die vrijheid verdwijnen. Een vrijheid die vooral voor kleine groeperingen van groot belang is.
Moslim- en refoscholen halen de beste cijfers, zo viel vorige week te lezen. Het ging hier om de eindtoetsen in het basisonderwijs, waarbij rekening gehouden was met het aantal achterstandsleerlingen op een school. Openbare scholen en interconfessionele scholen (protestants en rooms-katholiek) kwamen het laagste uit.
Wat valt hieruit te concluderen? Ligt het aan de gebruikte onderwijsmethodes of aan de inzet van het personeel dat sommige schooltypen het beter doen dan andere? Ongetwijfeld gaat het hier om gecompliceerde verbanden die niet zo gemakkelijk te ontrafelen zijn.
Wellicht is ook het gezichtspunt van belang waar de Amerikaanse socioloog Robert Putnam een aantal jaren geleden op wees, namelijk dat (etnische) diversiteit schadelijk is voor het onderling vertrouwen. Homogene verbanden geven een sterkere vertrouwensbasis. Bij een school kan dat leiden tot betere leerprestaties.
Onder vuur
Toch liggen homogene scholen onder vuur. Bijzondere scholen in Nederland hebben vanouds het recht om leerlingen te weigeren die qua identiteit niet bij ze passen. Maar de dreiging van een acceptatieplicht hangt al jarenlang in de lucht. Recent trok de VVD haar steun in aan een initiatiefwet die dat wilde afdwingen. Daardoor zal het wetsontwerp het wellicht niet halen.
Invoering van een acceptatieplicht wordt verdedigd met het argument van de keuzevrijheid. Ouders (en leerlingen) moeten niet belemmerd worden in hun schoolkeuze, zo vinden velen. Ongeacht hun levenspatroon en levensoriëntatie moeten ze overal terecht kunnen.
Als zij voorkeur hebben voor een bepaalde school, niet vanwege de identiteit maar omdat die dichtbij is, capabele leerkrachten heeft of goede onderwijsresultaten laat zien, dan is dan hun zaak. De school zou hen dan niet mogen weigeren vanwege hun afwijkende identiteit, zeker niet als zij verklaren de identiteit van de school te zullen respecteren.
Maar de keuzevrijheid van de een botst gemakkelijk met de keuzevrijheid van de ander. Worden scholen verplicht om iedereen toe te laten die verklaart de identiteit te respecteren en neemt het aantal van dergelijke pragmatische schoolkeuzes steeds meer toe, dan komt de vrijheid onder druk te staan om voor een homogene identiteitsschool te kiezen. Daar zullen er immers steeds minder van overblijven. Vooral scholen die opgezet zijn door een kleine minderheid zijn kwetsbaar voor een toestroom uit de omvangrijke groep van andersdenkenden.
Privésfeer
Daarmee komen we op het terrein van de collectieve of de maatschappelijke godsdienstvrijheid. In hoeverre is er ruimte voor religieuze organisaties en verbanden om naar hun eigen normen te leven en hun eigen toelatingscriteria te hanteren?
Die collectieve godsdienstvrijheid staat bij velen niet hoog genoteerd. In het laïcistische maatschappijmodel, gebaseerd op een radicale scheiding van kerk en staat, is godsdienst een zaak van de enkeling die vooral in de privésfeer gestalte moet krijgen. Als confessionele scholen al door de overheid gefinancierd worden, mogen die in ieder geval geen leerlingen weigeren en ook het privéleven van hun personeelsleden niet betuttelen.
Scholen met een exclusieve identiteit, die hun leerlingen zouden willen afschermen tegenover de buitenwereld, passen volgens velen niet in het hedendaagse patroon. Zoiets is niet meer van deze tijd. Leerlingen moet juist een open houding tegenover andersdenkenden worden bijgebracht, zodat ze bereid zijn allerlei dingen van hen over te nemen. Ze moeten zelf keuzes maken!
Sociale samenhang
Daarbij komt dat de sociale cohesie in de maatschappij problematisch is. Omvangrijke etnische minderheden zijn weinig geïntegreerd en houden er vaak een heel eigen normen-en-waardenpatroon op na. Een patroon dat botst met de seculiere, liberale cultuur die in onze tijd toonaangevend is. Dat wordt steeds minder geaccepteerd.
Ook het onderwijs zou moeten bijdragen aan de noodzakelijke integratie van minderheden. Daarom is een etnisch (en levensbeschouwelijk) gemengde schoolbevolking wenselijk. Scholen mogen daarvoor geen barrières opwerpen. Nu is de sociale samenhang in de maatschappij best een wezenlijk punt. Het is van belang dat mensen een zeker vertrouwen in elkaar hebben, zich voor elkaar verantwoordelijk weten en zich neerleggen bij democratisch genomen besluiten.
Maar integratie is ook weer geen wettelijke verplichting. Mensen zijn vrij in het kiezen van hun levenspartner, van hun vrienden, van hun woonplaats en woonbuurt, van hun werkkring en ook van de school voor hun kinderen.
Mensen uit de gereformeerde gezindte zullen zich (als het goed is) verantwoordelijk weten voor de maatschappij. Helaas wordt in deze maatschappij met God en Zijn gebod weinig rekening gehouden. Daarom zien zij zich genoodzaakt om zich op allerlei gebied apart op te stellen. Zeker ook als het gaat om het onderwijs voor hun kinderen.
Toelatingsbeleid
In hoeverre vereist de reformatorische identiteit van een school een gesloten toelatingsbeleid? Eén Mohammed op school zal die identiteit niet onderuithalen en twee Mohammeds ook niet. Maar naarmate er meer leerlingen komen die weinig of geen affiniteit hebben met het en normen-en-waardenpatroon van de school, gaan die het levensbeschouwelijke schoolklimaat medebepalen.
De inbreng die ze hebben, hangt uiteraard ook af van hun leeftijd. Naarmate ze ouder en mondiger zijn, is die inbreng groter. Bovendien heb je in het voortgezet onderwijs helaas ook te maken met leerlingen die van huis uit wel tot de achterban behoren, maar daar inmiddels zeer kritisch tegenover staan of daar al helemaal mee gebroken hebben. Heb je dan ook een aantal leerlingen die van huis uit weinig binding hebben met de gereformeerde leer en levensstijl, dan behoeft het niet te verbazen als die twee groepen met elkaar de toon aangeven.
Daarbij komt dat ouders zich tegenwoordig meer betrokken voelen bij het onderwijs aan hun kinderen en ook wettelijk gezien medezeggenschap hebben. Naarmate je een groter aantal ouders in je midden hebt voor wie de oorspronkelijke identiteit van de school niet zo nodig hoeft, wordt het moeilijker om de principiële lijnen strak te houden. Zeker bij openlijke conflicten (bijvoorbeeld over een personeelslid met een homoseksuele relatie) wordt de positie van de schoolleiding ondermijnd wanneer met recht gesteld kan worden dat een belangrijk deel van de ouders daar heel anders over denkt.
Iets meegeven
Vanouds is er ook op gewezen dat een school met de Bijbel leerlingen uit randkerkelijke of onkerkelijke gezinnen onder Gods onmisbare zegen iets kan meegeven wat eeuwigheidswaarde heeft. Dat gezichtspunt is zeker van wezenlijk belang, al moet tegelijk gezegd worden dat de meegegeven boodschap waarschijnlijk niet zal beklijven wanneer deze door gezin en kerk niet ondersteund wordt. En naarmate meer kinderen van buiten de achterban op school zitten, komt de identiteit meer onder druk te staan. Veel christelijke scholen zijn langs die weg verregaand geseculariseerd.
In ieder geval is het voor reformatorische scholen (en andere scholen met een uitgesproken signatuur) van belang dat er geen acceptatieplicht komt, maar dat men de vrijheid behoudt om in dezen zelf zijn beleid te bepalen. Daarbij is het wel een punt dat de buitenwereld soms meer begrip heeft voor scholen die een strikt toelatingsbeleid voeren dan voor scholen die daarin wat ruimer zijn.
In het ruim tien jaar geleden gepresenteerde initiatiefvoorstel om de acceptatieplicht in te voeren, werd een uitzondering gemaakt voor scholen die in voorgaande jaren op basis van hun grondslag een consistent en consequent toelatingsbeleid hebben gevoerd. Ook dat is een gezichtspunt om rekening mee te houden.