Obama verdedigt Amerikaans optreden in Syrië
Barack Obama heeft vrijdag erkend dat hij „niet kan claimen dat we succesvol zijn geweest in Syrië”. Met dat besef gaat hij iedere nacht naar bed, zei hij tijdens zijn laatste reguliere persconferentie als president van de Verenigde Staten. Ondanks het gebrek aan resultaat gelooft hij nog steeds dat zijn opstelling ten opzichte van de Syrische burgeroorlog juist was.
Volgens Obama en zijn regering was het geven van steun aan de „gematigde oppositie” het beste. Obama zei „de impuls om iets te willen doen” in Syrië te begrijpen, maar hij moest rekening houden met wat houdbaar en realistisch was. Een „goedkope interventie” zat er niet in. „Tenzij we er vol in zouden gaan en bereid waren om heel Syrië over te nemen, zouden we problemen hebben gekregen.” Voor zo’n operatie zou een groot aantal grondtroepen nodig zijn geweest, terwijl daar geen internationaal mandaat voor was.
In 2013 leek er even sprake van dat Obama het Syrische regime ging bombarderen. Hij wilde het Congres om toestemming vragen voor militaire acties. Toen het ernaar uitzag dat hij die niet zou krijgen, liet hij het plan varen. Uiteindelijk pakten de VS wel de strijd tegen IS op door de extremistische groep vanuit de lucht aan te vallen. Maar op het verloop van de verdere strijd tussen het Syrische leger en zijn bondgenoten tegen diverse een wirwar van jihadisten en min of meer gematigde rebellen was de Amerikaanse invloed klein.
Amerika kon weinig meer dan toekijken terwijl gruwelijkheden als het bloedige beleg van Aleppo zich voltrokken en Rusland zich wél actief in de strijd mengde aan de kant van bondgenoot Assad. Over de verschrikkingen in Aleppo sprak Obama vrijdag opnieuw zijn afschuw uit. Volgens hem hebben het Syrische regime en Rusland „bloed aan hun handen”.