Column: Over fatsoensnormen en beleefd gedrag
Van mijn juffrouw in groep 3 leerde ik met twee woorden spreken. Ja juf, nee juf, dag juf. Goed meester, alstublieft meester, tot morgen meester. Ze lette er streng op!
Beleefdheid behoorde tot de basisvaardigheden van ieder schoolkind. Gelukkig groeten veel kinderen op school nog steeds beleefd, maar zo vanzelfsprekend als dertig jaar geleden is het niet meer. Ook ”hallo”, ”hoi” en ”doei” hebben hun intrede gedaan. Dat bedoelen die kinderen ook beslist niet onbeleefd trouwens. Integendeel, ze nemen tenminste de moeite om te groeten en dat valt in hen te prijzen!
We kunnen het hun eigenlijk ook niet kwalijk nemen, want blijkbaar hebben we zelf dit voorbeeld gegeven. We zijn als volwassenen ook allemaal toleranter geworden als het gaat om omgangsvormen. ”Dag juf” is netjes, maar ”hallo’ is ook goed. Een vrijblijvende correctie misschien, als een leerling met ”hoi” de klas in komt lopen, maar we maken er geen breekpunt meer van.
Tijden veranderen, omgangsvormen eveneens. Daar moeten we ook weer niet te star in zijn. Toch valt een stukje aangeleerde beleefdheid nooit onder overbodige luxe. Met goed fatsoen kun je altijd en overal voor de dag komen. We zullen het onze kinderen moeten leren en voorleven, want ze wéten soms ook echt niet beter.
Zo hoorde ik onlangs aan de keukentafel stilletjes het gesprek tussen onze twee oudste zonen aan. „Wat moet jij eigenlijk zeggen tegen jouw juffen en meesters?” vraagt basisschoolzoon aan zijn brugklasbroer. „Gewoon meneer en mevrouw”, is het antwoord. „Geen ”dag meneer” of ”dag mevrouw?!”.” Er wordt blijkbaar even op verschillende golflengte gecommuniceerd. „O, je bedoelt als je ze groet? Nou, gewoon ”hoi” of ”hallo”.”
„Dat meen je toch niet”, breek ik geprikkeld in. Zoonlief kijkt me niet-begrijpend aan. Hij snapt duidelijk niet wat het probleem is. Ik hoop ondertussen vurig dat hij zijn docenten niet begroet met ”hoi!”, zoals hij doorgaans thuiskomt. En dat hij niet de lokalen uitgaat zoals hij ’s ochtends op zijn fiets stapt: „Nou, joowww!”
Geschrokken steek ik dus mijn preek tegen hem af. Over het beleefd groeten van leerkrachten en andere volwassenen. Over fatsoensnormen en beleefd gedrag. Over gezag dat over hem gesteld is. Over zijn positie ten opzichte van volwassenen en over de verhouding tussen kinderen en volwassenen.
Daar veert hij ineens op. „Dan is het toch juist goed om ”hoi” of ”doei” te zeggen?” Nu is het mijn beurt om hem vol onbegrip aan te staren. „Dat betekent dat je dus een goede verhouding met die docent hebt”, redeneert hij.
Mijn man schiet hardop in de lach en ik kan mijn gezicht ook niet meer in de plooi houden. Tja, het is maar net hoe je het bekijkt.
Nou, joowww!