De sensatie van kerkelijke archieven
Wie oude handgeschreven brieven van theologen door zijn handen laat gaan, voelt een onmiskenbare sensatie. Je duikt in iemands persoonlijke leven. Kan iedereen zomaar kerkelijke archieven onderzoeken? Hoe gevoelig zijn ze?
Het kwam onlangs in het nieuws. Het grootste deel van het persoonlijke archief van dr. ir. J. van der Graaf, voormalig algemeen secretaris van de Gereformeerde Bond, werd toegevoegd aan de collectie van het Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme (1800 tot heden) (HDC), die onderdeel uitmaakt van de Protestantse Erfgoedcollectie van de Universiteitsbibliotheek van de Vrije Universiteit Is dit vaker het geval? Wat gebeurt er met de persoonlijke nalatenschap van toonaangevende leidslieden in het kerkelijke leven? En hoe staat het met de toegankelijkheid ervan, ook van gevoelige informatie?
Draaideuren
Het HDC bergt in de kelder van de Vrije Universiteit een enorme collectie. Alles bij elkaar ligt er drie kilometer, vertelt conservator Hans Seijlhouwer. De zware, enorme kasten worden handmatig opengedraaid zodat de logistieke medewerkers tussen de kasten de stukken kunnen zoeken voor de onderzoekers in de studiezaal.
Tientallen theologen en predikanten hebben hier hun archief ondergebracht. „Uiteraard veel hoogleraren van de VU”, vertelt Seijlhouwer. „Verder hebben we veel materiaal van predikanten die naast hun werk in de gemeente actief waren op verschillende terreinen. We krijgen regelmatig verzoeken om archieven hier te deponeren, maar criterium is of ze een bijzonder licht kunnen werpen op het protestantisme en daardoor interessant zijn voor onderwijs en onderzoek. We kunnen niet alle archieven zonder meer opnemen.”
Het criterium hangt sterk af van de onderzoeksvraag die men stelt, maar voor de werving is van belang of het archief aansluit bij reeds in de collectie aanwezige archieven, zegt prof. dr. George Harinck, directeur van het HDC en van het Archief- en Documentatiecentrum (ADC) van de Gereformeerde Kerken in Nederland in Kampen en hoogleraar geschiedenis van het neocalvinisme aan de VU. „We zijn dus niet geïnteresseerd in het archief van elke predikant, maar bijvoorbeeld vooralsnog wel in het archief van elke vrouwelijke predikant, eenvoudigweg omdat zij meestal nog niet aan archiefoverdracht toe zijn en we zulke archieven dus niet hebben. Maar wij willen wel graag ook deze archieven in onze collectie representeren.”
Het HDC streeft er volgens prof. Harinck naar om de breedte van het protestantisme in zijn collectie te representeren. De aanleg van de collectie is in 1971 begonnen met het verzamelen van materiaal uit de kuyperiaanse wereld van Anti-Revolutionaire Partij (ARP) en het christelijk onderwijs. Geleidelijk aan is dat wat theologen en religie betreft verbreed richting bijvoorbeeld de Nederlandse Hervormde Predikantenvereniging en hervormde en lutherse theologen als F. H. Breukelman, G. Fafié, O. Noordmans en H. C. Touw, het linkse protestantisme, bijvoorbeeld archieven van Christenen voor het Socialisme, A. J. Rasker en G. H. ter Schegget en theologen uit de rechterflank (ds. G. Boer, ds. C. Graafland en anderen).
Prof. Harinck: „Die verbreding werd mogelijk vanwege de naamsbekendheid van het HDC en het gewonnen vertrouwen in brede protestantse kring dat de koudwatervrees in sommige kringen ten aanzien van de van oorsprong kuyperiaanse collectie overwon.”
Prof. Graafland
Het HDB bezit het archief van de Gereformeerde Bondshoogleraar C. Graafland. Er is een inventaris bij gemaakt om het archief toegankelijk te maken. „Het zijn alles bij elkaar 51 dozen. Er staat beperkte toegang op, dat wil zeggen dat onderzoek mogelijk is na verkregen toestemming van de familie”, aldus Seijlhouwer. „In archieven kunnen stukken van elke denkbare aard zitten, over conflicten, persoonlijke herinneringen en andere gevoeligheden. Dat kan een reden zijn dat bijvoorbeeld een archief de eerste tien jaar niet toegankelijk is.”
Het is aan de ethiek van de onderzoeker en niet aan die van het HDC hoe hij omgaat met gevoeligheden in de archieven, zegt prof. Harinck. „Als archiefinstelling streven wij naar een zo groot mogelijke toegankelijkheid van de collectie, al moet je om een archief te verwerven het soms voor een periode geheel of gedeeltelijk gesloten of beperkt toegankelijk verklaren. Maar beter een nog niet geheel toegankelijk archief dan geen archief. Als archiefwerver werk je op de lange termijn: wat nu nog niet voor onderzoekers toegankelijk is zal dat over een paar decennia wel zijn, en daar gaat het om.”
Soms vernietigd
Soms willen mensen hun archief zelfs vernietigen. Zo is het archief van de bekende hervormde theoloog H. Berkhof (1914-1995) geheel weggegooid. Naar verluidt heeft zijn zoon gezegd dat zijn vader zijn nageslacht er niet mee wilde belasten. Ook de rooms-katholieke voorman Herman Schaepman (1844-1903) gaf opdracht om alles te vernietigen. Het verschil met Abraham Kuyper is groot: hij heeft nagenoeg elke snipper bewaard. De VU-hoogleraar F. W. Grosheide (1881-1972) wilde dat de archieven pas 50 jaar na zijn dood volledig geopend zouden worden.
De wens om alles te vernietigen was voor een moment ook de wens van dr. George Puchinger (1921-1999), notabene de eerste directeur van het HDC. Seijlhouwer: „Puchinger was in het nieuws gekomen als ”verhullend historicus” door het verschijnen van de Colijn-biografie van Herman Langeveld in 1998. Zijn gezondheid belemmerde hem op dat moment te reageren zoals hij zou willen en dat deed hem besluiten zijn archief bij overlijden te laten vernietigen.”
De toenmalige HDC-directeur Jan de Bruijn en Harinck overtuigden Puchinger er toen van om dat niet te doen, aldus Seijlhouwer. „Het archief werd echter wel voor 25 jaar gesloten verklaard. Pas in 2024 wordt het toegankelijk. Maar dan is er ook genoeg materiaal: ruim 48.000 brieven – een goudmijn voor onderzoekers. Puchinger had veel contacten in heel kerkelijk en politiek Nederland en correspondeerde uitbundig.”
Onvoorspelbaar
Seijlhouwer weet „absoluut niet” wanneer er belangstelling ontstaat voor bepaalde archieven. „Als er iets onvoorspelbaar is, dan is het dat wel. We hebben bijvoorbeeld archieven van de Middernachtzending waarvan wij dachten: daar komen vast geen onderzoekers voor. Maar ineens was het in de belangstelling: onafhankelijk van elkaar wilden twee journalisten toegang tot de stukken en werd er voor studenten een werkcollege over georganiseerd. We hadden de Kuyper-herdenking in 1987 en stonden jaren daarvoor al klaar om bezoekers van dienst te zijn, maar die kwamen niet. Terwijl het archief van Herman Bavinck wel voortdurend wordt geraadpleegd.”
Het gebeurt regelmatig dat er materiaal afgestaan wordt van nog levende personen. Zo bezit het HDC het archief van prof. dr. W. H. Velema: 1,6 meter, 13 dozen met beperkte toegang. Dat laatste is ook weer logisch, als het gaat om nog levende personen.
Is er in het algemeen een bepaalde trend waar te nemen? Seijlhouwer: „Dat is moeilijk te zeggen. We merken dat de collectie van het HDC een plek heeft in protestants Nederland en dat mensen ons weten te vinden. Wat wel een trend lijkt, is dat de hoeveelheid papier afneemt. Mensen schrijven nauwelijks meer brieven. Jongere generaties werken vooral digitaal. Studenten lezen nauwelijks nog boeken en halen veel van internet.”
De vraag dient zich aan of en hoe je e-mails moet archiveren. Seijlhouwer: „Zoekmachines worden weliswaar steeds geavanceerder. Collecties documenten zijn dan wel gemakkelijk doorzoekbaar, maar bij ongeordend materiaal in de cloud mis je de context. Wij raden mensen nog steeds aan om echt belangrijke stukken uit te printen. Zo wordt er toch nog een papieren archief gevormd.”
Nieuwe aanvoer
Drs. Wim Koole, archivaris van het ADC in Kampen, krijgt regelmatig nieuwe aanvoer. Hij heeft ruim 1 kilometer archief in Kampen staan, pal tegenover de Theologische Universiteit van de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt (GKV).
Het ADC is in 1993 opgericht en is vooral gericht op de GKV. Het ADC heeft collecties van de meeste vrijgemaakte kopstukken als K. Schilder, H. J. Schilder, A. J. Verbrugh en J. Kamphuis. Uit het archief van K. Schilder zijn ruim 4000 brieven bewaard gebleven, handgeschreven of op zijn typemachine vervaardigd.
Koole heeft niet de indruk dat er meer materiaal van personen dan in het verleden naar Kampen komt. „Wat aangeboden wordt, komt vooral van kinderen van wie de ouders zijn overleden. Zij weten er vaak geen raad mee. We krijgen soms een paar dozen met ongeordend materiaal aangeboden dat anders bij het oud papier komt. Het is een tijdrovende klus om dat alles te inventariseren.”
De archivaris denkt dat het wel meevalt met de gevoeligheid van persoonlijke archieven. „Dat hangt af vanuit welk perspectief je het bekijkt. Er is in het verleden vaak sprake geweest van kerkpolitiek, met alle gevoelige verhoudingen tussen bepaalde personen van dien. In het archief van R. H. Bremmer merk je dat de relaties tussen bepaalde personen niet altijd optimaal zijn geweest. Dat zie je ook in de archieven rond de Open Brief in de jaren zestig. De sfeer in Kampen was toen erg slecht, de collegialiteit ver te zoeken. Anderzijds zijn het ook gewoon de feiten. J. Kamphuis stond bekend om zijn stellige uitspraken maar was erg consistent.”
De ontwikkelingen op digitaal gebied verdienen toenemende aandacht. Koole: „Er komen steeds meer mogelijkheden op het gebied van digitale archivering, wat een eigen benadering met zich meebrengt. We hebben pas een overeenkomst getekend met de bedrijven Data Matters en Deventit. Hiermee heeft het ADC de beschikking over een soort digitale kluis (e-depot) en archiefbeheer software. Dit stelt ons in staat digitaal archiefmateriaal voor lange tijd te bewaren en toegankelijk te houden.”
De meeste kerken zijn ongemerkt overgegaan van het werken op papier naar het digitaal werken. Koole: „Dit heeft tot gevolg dat veel van onze informatie rondzwerft op usb-sticks, laptops en losse harde schijven. Het is ondoenlijk om al dit materiaal te printen en zo op papier te bewaren. We moesten dus een manier vinden om het digitale materiaal digitaal te archiveren en wel zo dat we over langere tijd nog steeds een betrouwbare, leesbare versie van het oorspronkelijke document tevoorschijn kunnen halen. Het valt te verwachten dat op termijn het papieren archief van organisaties langzamerhand verdwijnt en vervangen wordt door digitaal archief.”
„Ik bewaarde altijd veel”
Voor dr. ir. J. van der Graaf is het een grote opluchting dat het grootste deel van zijn archief nu in handen van HDC is. „Nu ik binnenkort tachtig jaar hoop te worden, is het moment aangebroken om mijn archief op een goede plek onder te brengen. Ik ben altijd erg bewaarderig geweest en heb dus erg veel verzameld in de loop van de jaren. Wat ook al in andere archieven aanwezig was, heb ik vernietigd.”
Het persoonlijke archief van Van der Graaf behelst allereerst dossiers die te maken hebben met zijn functie als algemeen secretaris van de Gereformeerde Bond in de Nederlandse Hervormde Kerk, een functie die hij van 1972 tot 2000 vervulde. Van 2000 tot zijn pensioen in 2002 was hij studiesecretaris van de Gereformeerde Bond. Tevens zijn dossiers opgenomen van zijn werk voor diverse stichtingen, verenigingen of organen. Tussen dit persoonlijke archief en het archief van de Gereformeerde Bond, waarvan binnenkort het gedeelte tot en met 1981 in Het Utrechts Archief is te vinden, bestaan nauwe banden.
Van der Graaf had zijn archief in ordners op zolder staan. Hij had een jongeman ingeschakeld die alles heeft gedocumenteerd en opgeborgen in archiefdozen, die van nummers zijn voorzien. Alles bij elkaar waren het bijna honderd archiefdozen, waaronder ook een groot aantal plakboeken met krantenknipsels, die op zijn werk betrekking hadden. „Het is een geweldige bevrijding dat ik het kwijt ben. Ik heb nog zo’n vijftien ordners met teksten van lezingen. Daar moet ik nog doorheen. Alles bij elkaar zullen er nog enkele tientallen dozen bij komen.”