Kristiansand: geheimen vertellen aan iemand die je niet kent
„Jouw landgenoot is mijn man: Erasmus van Rotterdam”, zei de Noor. Nou, dat werd een goed gesprek.
Ik was neergestreken in Kristiansand, in het zuiden van Noorwegen. Voor mijn gevoel had ik de dag goed besteed. Voldaan besloot ik voor de schemering nog even een wandeling te maken over de beboste heuvel aan de rand van de stad.
Ik stopte bij een uitkijkpunt. Er stond een hek langs de steile helling. Het uitzicht over de stad was hier schitterend.
Van de andere kant naderde een wandelaar. We groetten elkaar, en hij begreep dat ik een buitenlandse bezoeker was. Behulpzaam legde hij uit dat de stad in vierkante vormen is gebouwd. Het centrum van de stad heet daarom ”Kvadraturen”.
Maar we zijn direct over de stad uitgepraat als hij merkt dat ik uit Nederland kom. Hij is een liefhebber van die andere Nederlander, van lang geleden: Erasmus van Rotterdam.
Veel buitenlanders openen het gesprek met een opmerking over voetbal. Ik heb al lang geleden afgeleerd daarover mee te praten, want ik ben nooit op de hoogte van de laatste transfers. „Nee joh”, hoor ik dan, „die zit al lang bij AC Milan.”
Rond Erasmus durf ik wel een goed gesprek aan. En een goed gesprek is bij mij algauw een discussie. „Eigenlijk heb ik zelf meer op met die Duitser die Erasmus tegensprak: Maarten Luther.” Van mijn schoonvader had ik het boek ”De knechtelijke wil” gekregen en dat had ik juist uit. Voor mijn gevoel begreep ik de kwestie redelijk.
De Noor nam direct de handschoen op. Hij had ”De knechtelijke wil” ook gelezen, maar zei: „Ik denk dat Luther overmoedig was.” Volgens hem had de Duitser de Nederlander niet doorgrond.
Het werd een goed gesprek. De Noor was zelf niet luthers, zoals veel landgenoten, maar baptist. Hij was zelfs voorganger in een baptistenkerk geweest, maar de wegen waren uiteengegaan.
Vervolgens ging het gesprek daarover. „Mijn leven ligt in puin”, zei hij. Hij was van zijn vrouw af en zijn gezin lag uit elkaar. En er waren nog meer dingen niet in orde. Uiteindelijk worstelde hij met de diepe vragen waarvan het debat tussen Luther en Erasmus slechts één uiting was: Wie is de mens tegenover de heilige God? Hij begreep zelf heel goed dat hij met zijn situatie en ontwikkeling geen leiding aan de gemeente kon geven.
Op het moment dat we dat gesprek hadden, werkte hij aan een proefschrift. Dat ging over de verhouding tussen geloof en wetenschap bij een van de puriteinen uit Cambridge.
Het werd een goede ontmoeting, en uiteindelijk helemaal niet controversieel meer. Nooit heb ik zijn naam geweten, maar van zijn privéleven hoorde ik veel.
Ik weet niet of ik hem heb kunnen helpen. Maar hij heeft mij wel geholpen. Ik zag ineens de kracht van de anonimiteit. Als je weet dat de ander jouw geheimen toch niet kan plaatsen, kun je ze gerust veilig aan hem toevertrouwen.