Controle op ‘schone kleren’ blijft moeilijk
Grote kledingmerken schermen hun leveranciers in Cambodja en andere lagelonenlanden af. Dat ondervond Sara Ceustermans van de Schone Kleren Campagne. Samen met IPS-correspondent Kris Janssens bezocht ze kortgeleden een textielfabriek in Phnom-Penh.
De controle op menswaardige werkomstandigheden blijft moeilijk. Het bezoek aan een textielfabriek in Phnom-Penh maakt dit duidelijk. Hoewel het naar Cambodjaanse normen om een modelbedrijf gaat, blijft het management wantrouwig tegenover pottenkijkers. De druk van kledingmerken op deze fabrieken, en daarmee ook op het personeel, is groot.
„Er is een oerwoud aan labels en de consument vindt zijn weg er niet meer in. Het is belangrijk om dat transparanter te maken”, benadrukt Sara Ceustermans, coördinatrice van de Schone Kleren Campagne. Die ijvert al jaren voor betere loon- en arbeidsvoorwaarden in de textielindustrie. Maar de vraag ”hoe weet ik of een kledingstuk echt schoon is?” blijkt niet zo gemakkelijk te beantwoorden.
Bedrijfsbezoek
We volgen Ceustermans tijdens het bedrijfsbezoek in Phnom-Penh, de hoofdstad van Cambodja. „Dit soort bezoeken is belangrijk”, zegt ze, „omdat ik niet alleen wil práten over de kledingindustrie, maar ook de praktijk wil zien.”
In de Cambodjaanse textielsector wordt het absolute minimumloon in januari opgetrokken tot 153 dollar (143 euro) per maand, terwijl de vakbonden 171 dollar wilden. Volgens studies is 200 dollar nodig om een gezin te onderhouden.
Ceustermans wil die cijfers toetsen aan de realiteit. „Ik wil ook graag weten of de arbeidsters de druk voelen: sommige werkgevers compenseren de voor hen hogere kosten die voortvloeien uit de loonstijging, door het personeel meer eisen op te leggen. Ze moeten meer targets halen, meer overuren draaien, sneller werken.”
Tijdens het bezoek aan New Orient Factory in Phnom-Penh blijkt dat de verhouding tussen de vakbonden en het management in deze fabriek vrij goed is, er zijn geen grote problemen te melden. „Dit is niet helemaal wat we gevraagd hadden”, zegt Ceustermans, „maar in de andere fabrieken zijn de verhoudingen blijkbaar te gespannen. Dat is altijd jammer bij een fabrieksbezoek, je ziet alleen die fabrieken die redelijk oké zijn, anders kom je er gewoon niet in. Dus eigenlijk word je nooit geconfronteerd met de grote problemen van Cambodja.”
We worden ontvangen door de Chinese manager van het bedrijf, Ben Qi Bing. Hij weet op elke kritische vraag een antwoord. Ja, de vakbond kan vrij zijn werk doen. Ja, hij betaalt een verzekering voor het personeel. Nee, er zijn geen onderaannemers of verborgen agenda’s.
Afspraken over loonsverhoging worden gerespecteerd, ook al betaalt de klant (Adidas in dit geval) evenveel als vroeger en moet het bedrijf de hogere loonkosten dus op zich nemen. „Opvallend”, zegt Ceustermans, „want de grote merken hadden beloofd dat ze ook meer zouden betalen aan de fabrieken.” De kledingmerken doen vaak beloftes om hun imago op te poetsen, maar komen die in de praktijk niet altijd na.
De manager reageert er laconiek op. „Wij zitten klem tussen de textielmarkt en de vakbonden.” De enige manier om de stijgende lonen te compenseren, is het verhogen van de productiviteit. Dat betekent sneller en efficiënter werken. Bovendien moet men opletten met forse loonsverhogingen”, vindt Ben Qi Bing. Zodra een loonstijging wordt aangekondigd, stijgen ook de huren en gaan ook de prijzen in de winkels omhoog. De reële loonsverhoging is daardoor lager dan aangekondigd.
Werkvloer
Na het vraaggesprek neemt de manager ons mee naar de werkvloer. In een enorme hal zitten honderden arbeidsters dicht bij elkaar. Het lawaai van de mensen, de naaimachines en de ventilatoren is enorm. Het is er erg warm.
We informeren voorzichtig of het mogelijk is om met een van de arbeidsters te praten. Helaas, zegt de manager. Het is net lunchpauze en iedereen staat op het punt om de fabriek te verlaten. Over twee minuten zit de ochtendshift van deze arbeidsters erop. Ik zeg dat twee minuten ruim voldoende zijn om even met een van de dames te praten, maar het antwoord is toch stellig: „Nee, er is geen tijd.”
Als ik blijf aandringen, belooft hij mij dat er een arbeidster naar buiten zal komen, waar we met haar kunnen praten. Als wij maar meteen het pand willen verlaten. Maar eenmaal op straat, komt er van dat gesprek niets terecht. Het is duidelijk dat het bedrijfsbezoek erop zit.
„Jammer”, reageert Ceustermans gelaten. „Ik heb al wel gesprekken kunnen voeren met arbeidsters in Bangladesh, maar meestal geven ze dan de wenselijke antwoorden. Een meisje dat duidelijk minderjarig is, zegt dat ze achttien is. Dat soort dingen. Mensen zijn bang om hun baan te verliezen.”
Het brengt mij terug bij de vraag hoe ik met een gerust hart een trui of een broek kan kopen. Hoe weet ik zeker of arbeidsters correct behandeld zijn? Als zelfs mensen van de Schone Kleren Campagne geen duidelijke antwoorden krijgen.
„Daarom hebben we de vakbonden zo broodnodig. Om de stem van de werknemers, die wij niet mogen horen blijkbaar, te vertalen en te vertolken. Wij vertalen die stem in Europa naar consumenten.”
Netwerk van organisaties
APELDOORN. De Schone Kleren Campagne (SKC) ijvert voor een wereld waarin alleen kleding te koop is die onder goede arbeidsomstandigheden is vervaardigd. Zij brengt organisaties op dit terrein, waaronder vakbonden, bij elkaar en vertegenwoordigt zo een uitgebreid netwerk. Het platform informeert het publiek en oefent druk uit op bedrijven.
De Nederlandse SKC is onderdeel van de Clean Clothes Campaign, die opereert in zestien Europese landen.