Onmachtig
Wij spreken over een mens die nog in zijn ellendestaat is en nog niet door het geloof in Christus met God verzoend is. Als hij de ellende in zichzelf ziet en merkt dat alle schepselen onmachtig zijn hem te redden, dan is de ellende van zo’n mens zo groot als ze maar bedacht kan worden en op haar wijze oneindig.Maar een mens die in de staat van de genade is, kan wel een te grote indruk hebben van zijn ellende, wanneer hij die met Gods genade vergelijkt, alsof die door de genade niet is weggenomen. Ook kan hij door al te overvloedige droefheid enigszins verslonden worden, zodat de krachten van het lichaam en ziel bezwijken. Zo kan de droefheid in de gelovige hem zo ontstellen dat hij Gods goedertierenheid niet genoeg overdenkt, om zich daarin te verheugen en te troosten.
Zijn wij dan zo onbekwaam en krachteloos om enig geestelijk goed te verrichten? Ja, want in onszelf kunnen wij niets doen wat deugt, want wij zijn onbekwaam tot enig goed. Alle goede handelingen die wij verrichten, worden gedreven en gesterkt door Gods Geest. Daarvan komt God alleen de eer toe. Maar als ons verdorven vlees of de satan ons tot hoogmoed tracht te verleiden, moeten wij steeds maar denken wat de apostel zegt in 1 Korinthe 15:10: „Doch niet ik, maar de genade Gods die met mij is.”
Hermannus Witsius, Professor en predikant te Utrecht (Praktijke des Christendom, 1664)