„Stel borstfoto bij BRCA1-mutatie uit tot 40e”
Het is zinvol om vrouwen met het BRCA1-gen voor erfelijke borstkanker pas vanaf hun 40e jaar te screenen met borstfoto’s. Dat betoogt epidemioloog Carla van Gils, verbonden aan het UMC Utrecht, in het jongste nummer van het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde.
De richtlijn schrijft nu voor om draagsters van deze borstkankermutatie jaarlijks een MRI-scan te laten ondergaan tussen hun 25e en 29e jaar. Van 30 tot en met 59 jaar wordt jaarlijks een MRI-scan en een mammografie geadviseerd, een borstfoto die wordt gemaakt met röntgenstraling. Tussen 60 en 75 jaar kunnen de vrouwen deelnemen aan het reguliere bevolkingsonderzoek op borstkanker.
Als er een MRI-scan wordt gemaakt, is de toegevoegde waarde van mammografie gering. Zeker op jonge leeftijd, zo concludeert Van Gils op basis van computersimulatie. Een röntgenfoto van de borsten kan helpen om een tumor tijdig op te sporen en zo sterfte te voorkomen, maar heeft als keerzijde dat de straling borstkanker kan veroorzaken.
Met computersimulatie vergeleek Van Gils de huidige situatie met een protocol waarbij vrouwen pas vanaf hun 40e een MRI en borstfoto krijgen. Ze schat in dat tien jaar uitstel van mammografie in een groep van 100.000 vrouwen met een BRCA1-mutatie 23 extra sterfgevallen met zich mee zou brengen door latere opsporing. Tegelijkertijd kan het aantal sterfgevallen door röntgenstraling met 15 tot 105 afnemen. Uitstel van de controle met borstfoto’s leidt dus in het ongunstigste geval tot 8 extra slachtoffers, maar in het gunstigste geval voorkomt het 82 sterfgevallen.
De kans dat latere röntgenscreening positief uitpakt, is behoorlijk groot. BRCA1-draagsters zijn namelijk gevoeliger voor röntgen doordat ze DNA-schade als gevolg van de straling minder goed kunnen repareren. Van Gils stelt daarom dat uitstel van het mammografische onderzoek bij BRCA1-draagsters tot 40 jaar „kan worden aanbevolen.” Vrouwen met een BRCA2-mutatie moeten wel eerder worden gescreend, stelt de epidemiologe.