Nederlandse militairen in Indië zaten in een onmogelijk positie
De titel van het boek van historicus Rémy Limpach laat weinig aan de verbeelding over: ”De brandende kampongs van Generaal Spoor”. Het is een dik boek, 870 bladzijden, waarvan de strekking zich gemakkelijk laat samenvatten.
Tijdens de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog hebben Nederlandse militairen structureel en op alle niveaus extreem geweld gebruikt. „Letterlijk en figuurlijk trokken de Nederlandse militairen tot hun vertrek in 1949 een spoor van brandende kampongs en stapels lijken door de Indonesische archipel”, schrijft Limpach.
Zijn conclusie, gebaseerd op uitgebreid bronnenonderzoek, wijkt af van wat altijd werd gezegd: extreem geweld kwam nauwelijks voor, alleen bij uitzondering. Het werd gepleegd door enkele individuele ontspoorde militairen van lage rang of als antwoord op extreem geweld van de tegenpartij. De legerleiding deed er niet aan mee en bestreed het naar vermogen. Allemaal onwaar, meent Limpach.
Naar aanleiding van zijn boek sluiten de ministers Koenders (Buitenlandse Zaken) en Hennis (Defensie) een nieuw onderzoek naar het militaire optreden in voormalig Nederlands-Indië niet uit.
Limpach (1974) studeerde geschiedenis in Bern, Zwitserland, waar hij door Duitse hoogleraren werd opgeleid. Hun Duits-zijn doet ertoe, zegt Limpach. „Duitsland heeft een beladen verleden met veel historisch onrecht. Dat is een gegeven voor mijn Duitse leermeesters. Ze deinzen niet terug voor de misdaden van het Derde Rijk, ze zien de feiten onder ogen en prikken door propagandatermen heen, ze noemen man en paard. Die houding, die aanpak is ook de mijne.”
Mislukken
Limpach richtte zich op de oorlog in Nederlands-Indië, waar in 1945 de Indonesische Republiek werd uitgeroepen en een opstand tegen het Nederlandse koloniale gezag begon. „Het was de eerste dekolonisatieoorlog en voor Nederland de grootste gevechtsmissie overzee ooit. Nederland was er slecht op voorbereid. Het was nauwelijks bekomen van de Duitse bezetting en het begreep niet goed wat er in Indonesië aan de hand was. Men wist niet hoe breed het Indonesisch nationalisme gedragen werd en hoeveel weerstand de Nederlandse troepen konden verwachten. Niettemin besloot de regering de opstand met geweld de kop in te drukken. In de onderhandelingen met de Indonesiërs, die gelijktijdig plaatsvonden, gedroeg Nederland zich weinig realistisch. Het eiste dat de Indonesische Republiek zijn leger zou opdoeken en zijn diplomatieke betrekkingen met andere naties zou verbreken. De onderhandelingen waren gedoemd te mislukken.”
Van huis uit heeft Limpach geen enkele band met Indië. Voorouders hebben er niet gewoond, in de familie zijn geen Indië-veteranen. Zijn belangstelling voor Indië is min of meer toevallig ontstaan. „Als je in Bern wilt promoveren in de studierichting ”Neueste Allgemeine Geschichte”, moet je archiefonderzoek doen in het buitenland. Het is de bedoeling dat je grenzen verlegt en met nieuwe inzichten komt. Nu komt mijn moeder uit Nederland en spreek ik Nederlands. Het lag dus voor de hand dat ik in Nederland archiefonderzoek ging doen. Mijn interesse voor militaire en koloniale geschiedenis deed de rest: ik besloot me te verdiepen in de koloniale oorlog in Indonesië.”
Algauw kwam hij erachter dat extreem geweld aan Nederlandse zijde niet goed onderzocht is. „Het laatste boek met een brede aanpak verscheen in 1970: ”Ontsporing van geweld”, van J. A. A. van Doorn en W. J. Hendrix. Het boek heeft vele kwaliteiten en geldt als standaardstudie, maar man en paard worden er te weinig in genoemd. En het boek was in 1952 al gereed. Al die tijd is extreem geweld grotendeels een witte plek gebleven in de groeiende hoeveelheid wetenschappelijke literatuur over de oorlog in Indonesië.”
Dacht u niet: een witte plek betekent dat er niet of nauwelijks bronnen zijn, hier begin ik niet aan?
„Der Weg ist das Ziel, zeggen de Duitsers: de weg bepaalt waar je uitkomt. In het begin had ik geen goed zicht op wat er in de Nederlandse archieven te vinden was. Sterker, ik moest me eerst nog goed inlezen in het conflict en de hoofdrolspelers. Pas toen ik de belangrijkste feiten, ontwikkelingen en personen kende, vond ik mezelf deskundig genoeg om archiefonderzoek te doen. Ik verhuisde naar Den Haag en was anderhalf jaar lang, van 2011 tot 2013, bijna dagelijks in het Nationaal Archief te vinden. Ik ben als het ware met een breed sleepnet door het archief gegaan en verzamelde heel veel nooit eerder gebruikt materiaal. Ik was blij dat ik alles mocht inzien, ook de beperkt openbare stukken. Bij het schrijven moest ik me beperken. Mijn boek telt bijna 900 bladzijden, het had gemakkelijk tweemaal zo dik kunnen zijn.”
Excessennota
Als basis gebruikte Limpach de Excessennota, een regeringsonderzoek uit 1969 naar ”excessen” van Nederlandse militairen in Indië. „De nota beschrijft tamelijk beknopt een aantal gevallen van extreem geweld. Ik wilde weten of er meer over te zeggen viel en of dit alle gevallen waren. Wie waren de geweldplegers en de slachtoffers, hoe luidden hun namen? Al zoekend vond ik steeds meer.”
Ik proef in uw boek enige teleurstelling over de Excessennota.
„Ik oordeel ambivalent. Het is een regeringsonderzoek, en de regering was in 1969 niet geneigd zichzelf in het beklaagdenbankje te plaatsen. Volgens Cees Fasseur, de samensteller van de nota, was het „politiek het maximaal haalbare.” Ik begrijp dat. Tegelijk vind ik dat de Excessennota ten onrechte de indruk wekt dat het geweld incidenteel was en dat alleen militairen van lagere rang ontspoorden. De betrokkenheid van het midden- en hogere kader wordt niet genoemd. Evenmin vertelt de Excessennota over de politieagenten en bestuursambtenaren die er soms direct of indirect aan meededen. Op alle niveaus is er extreem geweld gepleegd. Ik spreek dan ook van een brede alliantie van daders.”
Er zijn ontzettend veel boeken over het Nederlands-Indonesisch conflict verschenen. Maar over extreem geweld is niet of nauwelijks geschreven. Waarom hebben de Nederlandse historici dit laten liggen?
„De vraag zou u niet aan mij moeten stellen maar aan de Nederlandse historici die het onderwerp hebben laten liggen. Maar het heeft me wel verbaasd, deels althans, want niet iedereen heeft erover gezwegen. Petra Groen, bijvoorbeeld, heeft in 1991 in haar dissertatie ”Marsroutes en dwaalsporen” de misrekeningen van legercommandant generaal Spoor aan de orde gesteld. En er waren enkele deelstudies over extreme geweldpleging, zoals ”De Zuid-Celebes affaire” van Willem IJzereef uit 1984, over het bloedbad in Zuid-Celebes.
Er wordt weleens gesteld dat er onder Nederlandse historici enkele invloedrijke en gezaghebbende hoogleraren waren met een enigszins behoudende kijk op het Nederlandse koloniale verleden. Er wordt ook wel gesteld dat ze daarom niet zo snel geneigd waren om kritische kanttekeningen te plaatsen bij het gebruik van militair geweld. Ik weet niet wat ik van die stellingen moet vinden, ik ben geen specialist in herinneringscultuur. Als buitenstaander ken ik het netwerk van Nederlandse historici bovendien nog te weinig, dus voel ik me niet geroepen er een oordeel over te geven.
Bedenk ook dat het een gevoelig onderwerp is. Geen enkel volk vindt het prettig om met de zwarte bladzijden uit zijn verleden geconfronteerd te worden.”
U bent met een breed sleepnet door het archief gegaan en hebt een goede vangst gedaan. Hebt u geluk gehad en hadden andere historici gewoon pech?
„De bronnen lagen niet verstopt. Waarom collega-historici die bronnen hebben laten liggen, weet ik niet. U zou het aan hen moeten vragen.”
Een belangrijke bron in uw boek is een kritisch en gedetailleerd onderzoeksrapport over extreem geweldsmisbruik in Zuid-Celebes van de juristen Van Rij en Stam, die in 1949 door Den Haag naar Indonesië waren gestuurd. Dit rapport en nog talrijke andere stukken uit het archief van Van Rij en Stam lagen decennialang ongebruikt in het Nationaal Archief. Dat is toch verbazingwekkend?
„Het heeft me ook verbaasd, ja. Slechts IJzereef heeft het hoofdrapport over de massamoord in Zuid-Celebes gebruikt, maar niet de onderliggende stukken en ook niet de bevindingen van Van Rij en Stam over ongeveer twintig andere extreme gewelddaden. Het archief was makkelijk te vinden, hoewel het beperkt openbaar toegankelijk was. Misschien heeft menigeen zich hierdoor laten afschrikken. Maar iedere regelmatige archiefbezoeker weet dat je dan een aanvraag tot inzage kunt doen, die meestal wordt gehonoreerd. Voor mij was het archief van Van Rij en Stam een prachtige bron, ook omdat de samenstellers geen militairen maar civiele juristen waren. Ze hadden een onafhankelijke kijk op de gebeurtenissen en durfden stevige kritiek te leveren.”
In uw boek schrijft u meermalen dat de meerderheid van de militairen geen extreem geweld gebruikte. Waarom benadrukt u dat? En hoe weet u dat zo zeker?
„Het heeft mede te maken met de media. Journalisten berichten over wat er fout gaat en wat niet hoort, goed nieuws is geen nieuws. Ik vind dat niet verkeerd. De journalistiek is een waakhond in de rechtsstaat en moet dus kritisch zijn. Bovendien, de krant moet verkocht worden en het publiek houdt van sensatie.
Door de vele en soms ongenuanceerde aandacht voor extreem geweld ontstaat echter gemakkelijk het misverstand dat iedere Indiëveteraan een oorlogsmisdadiger is. Dat is niet waar en dat wil ik gezegd hebben. Mijn boek is geen aanklacht tegen de Indiëveteranen. De termen oorlogsmisdaden en oorlogsmisdadiger heb ik zo veel mogelijk vermeden, omdat ik niet wil polariseren en de gebeurtenissen van toen op nuchtere wijze wil beschrijven en verklaren.
De Nederlandse militairen zaten in een onmogelijke positie. Er waren te weinig troepen, het materieel was onvolmaakt, de psychische en fysieke druk was groot. Bij het lezen van dagboeken en brieven kreeg ik begrip voor de veelal uitgeputte en gefrustreerde militairen. Ik heb wegens onderrapportage geen hard bewijs, maar wel veel aanwijzingen dat de meerderheid van de militairen niet bij extreem geweld betrokken was.
Collega-historicus Gert Oostindie komt op basis van analyse van talrijke gepubliceerde memoires van veteranen eveneens tot deze vaststelling. Je kunt de conclusie van structureel extreem geweld enigszins vergelijken met geweld in voetbalstadions. Een klein groepje hooligans maakt zich er herhaaldelijk schuldig aan, verreweg de meeste voetbalsupporters doen er niet aan mee.”
De regering in Den Haag gaf een uiterst zonnige voorstelling van zaken van het militaire leven in Indië, die ver bezijden de werkelijkheid was. Dit was weloverwogen misleiding.
„Ja, zo zie ik het ook. Er was deels sprake van doelbewuste manipulatie. De Indiëgangers hadden geen idee van wat hun werkelijk te wachten stond.”
Niet alleen de Indonesische slachtoffers van Nederlands extreem geweld, maar ook de Indiëgangers hebben recht op een excuus van de regering.
„Ik las in een terugblik van een militair over ”crimineel overheidsbeleid”. Dat vind ik ietwat te sterk geformuleerd, maar het is zeker waar dat de overheid tekortschoot: de voorbereiding was slecht, en Den Haag stelde te weinig militaire, politionele en justitiële middelen ter beschikking. De militairen waren de dupe van de misrekeningen van de Nederlandse overheid. In die zin waren ze niet alleen ten dele daders, maar ook slachtoffer.
Of ze daarom recht hebben op excuses is niet aan mij. Daarover beslist de politiek. Het is mijn rol als wetenschapper de gebeurtenissen te beschrijven en te verklaren, zodat er eventueel nieuwe inzichten ontstaan, die misschien reden geven tot het aanbieden van excuses. Maar dat de Nederlandse overheid destijds in veel opzichten tekortgeschoten is, lijkt me onmiskenbaar.”
Boekgegevens
”De brandende kampongs van Generaal Spoor”, Rémy Limpach; uitg. Boom, Amsterdam, 2016; ISBN 978 90 895 3950 2; 870 blz. € 49,90.