Met vreze en beven
Indien u zegt: „Als ik toch niets geestelijks kan doen, dan mag ik met mijn armen over elkaar wachten tot God met Zijn genade in mij komt werken, dan is dat pas echt wanhopen aan eigen krachten.” Dat zijn dwaze overleggingen. Zolang een mens nog niet is wedergeboren en door God begenadigd is en hij niets doen kan wat geestelijk goed is, moet hij nochtans de middelen gebruiken die God hem heeft voorgeschreven om van zijn kant alles te doen. Hij moet Gods Woord ijverig lezen, horen en overdenken. Daaruit verneemt hij hoe ellendig de staat van alle natuurlijke mensen is. Hij moet aan de weet komen dat er niets in de hele wereld is dat hem uit die ellendige staat kan verlossen en dat de ziel een vaste gerustheid kan geven. Hij moet aan de weet komen dat hoe langer hij aan de zonde toegeeft, hoe vaster hij er in verward raakt.God wil dat de mens deze dingen dagelijks overdenkt, zodat zijn geweten hem er steeds van overtuigt. Het is aan de andere kant ook zo dat wanneer een mens de door God verordineerde middelen verzuimt, hij zichzelf het eeuwige leven onwaardig maakt en niet meer te verontschuldigen is. Maar, zult u zeggen, Paulus zegt in Romeinen 9:16: „Zo is het dan niet desgenen die wil, noch desgenen die loopt…”
Maar wie zijt gij toch, o mens, die tegen God antwoordt…?
Hermannus Witsius, professor en predikant te Utrecht (Praktijke des Christendom, 1664)