Soms toch winstbelasting voor ondernemende stichting of kerk
Stichtingen, kerkgenootschappen en verenigingen hoeven geen belasting te betalen over hun winst. Althans, als zij geen onderneming drijven. Doen ze dat wel, dan vallen ze in de winstbelasting, ook wel vennootschapsbelasting genoemd.
Dit ligt ook wel voor de hand, want anders zouden zij een concurrentievoorsprong genieten ten opzichte van gewone bedrijven. De vraag is echter wat precies een onderneming is. Een onderneming is een organisatie van kapitaal en arbeid die optreedt in het economisch verkeer, zo luidt de officiële uitleg. Daarnaast moet die organisatie winst beogen.
Nu is er van zo’n onderneming al snel sprake. Desondanks zijn er een paar belangrijke afbakeningen. Zo is het voeren van normaal vermogensbeheer geen onderneming. Een stichting die een paar ton op de bank heeft staan en hiermee belegt ten behoeve van rendement, hoeft dus geen belasting te betalen over dit rendement. Een stichting of kerkgenootschap hoeft –en dat is een voordeel ten opzichte van particulieren– ook geen vermogensrendementsheffing te betalen.
Een stichting die alleen maar geld gedoneerd krijgt en dat vervolgens weer weggeeft, is evenmin ondernemer. Datzelfde geldt voor stichtingen die projecten uitvoeren zonder enige vergoeding daarvoor te ontvangen. Dergelijke stichtingen treden niet in het economisch verkeer. Het voorgaande leidt ertoe dat kerkgenootschappen normaliter geen onderneming drijven: zij krijgen giften en richten zich vervolgens op de verkondiging van het Evangelie zonder daar enige vergoeding voor terug te krijgen. Stichtingen die toegangskaartjes verkopen treden echter wél in het economisch verkeer. Overigens leidt dit niet gelijk tot heffing van winstbelasting. Er moet ook sprake zijn van een winstoogmerk. Maar stichtingen die roepen dat ze geen winstoogmerk hebben, maar toch (jaarlijks) winst behalen, vallen daar wel onder.
De conclusie is dat stichtingen, kerkgenootschappen en verenigingen die hun activiteiten tegen betaling aanbieden aan afnemers, onder de winstbelasting kunnen vallen, mits zij winst behalen of beogen. Onder omstandigheden kan dit ook voor gesubsidieerde instellingen gelden. Zelfs als er geen sprake is van winst behalen of beogen, kan vennootschapsbelasting toch aan de orde komen indien er in concurrentie wordt getreden. Te denken valt aan horeca-activiteiten: in beginsel zijn die dus onderworpen aan vennootschapsbelasting.
Er is nog iets. De genoemde stichtingen, verenigingen en kerkgenootschappen die onder de winstbelasting vallen, moeten uitrekenen hoeveel fiscale winst zij per jaar maken. Als dat minder is dan 15.000 euro, worden ze toch vrijgesteld. Kleinschalige zaalverhuur met bijbehorende koffieverkoop door een stichting leidt daarom in veel gevallen niet tot winstbelasting. Eventueel kun je uitgaan van een gemiddelde: als de winst over de laatste vijf jaar minder is dan 75.000 euro (verliezen worden op nul gesteld), geldt de vrijstelling eveneens.
In geval van grotere winsten moet er in beginsel 20 tot 25 procent belasting worden betaald, berekend volgens fiscale maatstaven. Het gaat dan alleen om de winst die behaald is met de ondernemingsactiviteiten. Er moet tevens aangifte vennootschapsbelasting worden gedaan. Kijk wel goed of er wellicht nog andere vrijstellingen gelden, bijvoorbeeld de vrijstelling voor Algemeen Nut Beogende Instellingen (ANBI’s) die met veel vrijwilligers werken.
De auteur werkt bij HVK Stevens Belastingadvies. Reageren? fiscaal@refdag.nl