Jane Dawson had het hart naar Sion gekeerd
Bijzondere mensen in het genadeleven zijn er niet, want ze zijn allen van dezelfde vuile lap gescheurd. De Heere verheerlijkt wel bijzondere genade in mensenharten. Die genade viel ook Jane Dawson ten deel.
Jane Dawson werd op 23 september 1759 in Londen geboren en stamde af van een achtenswaardige en godvruchtige familie. De meisjesnaam van haar moeder was Martha Fuller (geen familie van Andrew Fuller, de Engelse criticus van het hypercalvinisme).
Al in Janes kinderjaren zijn er geestelijke werkzaamheden, schuchter en bescheiden. Op elfjarige leeftijd wordt ze „wakker geschud”, schrijft William Carus Wilson in Janes levensbeschrijving (zie kader ”Wandel in de hemel”).
Ze vindt het, voor zichzelf en voor iedereen, van het grootste belang om vroeg tot God bekeerd te worden: „Hoe vroeger de nieuwe geboorte plaatsvindt, hoe groter het gewicht van de heerlijkheid in het Koninkrijk Gods zal zijn. Jonge mensen die wedergeboren en in staat gesteld zijn om de verzoekingen van hun onbesuisde natuur het hoofd te bieden, zullen kronen ontvangen die met meer juwelen bezet zijn.”
In haar kinderjaren schrijft Jane in een brief aan haar ouders: „Overeenkomstig uw verlangen zal ik nu een kort verslag schrijven van wat God aan mijn ziel gedaan heeft.” Dan volgt een lange brief, waarin ze vertelt over haar zondaar-zijn, over de wetenschap dat alle voorrechten die ze ontving eens tegen haar zullen getuigen en in het oordeel tegen haar zullen opstaan als ze geen kind van God wordt, over haar indrukken van dood, hel en eeuwigheid, maar ook dat ze mocht komen tot de kennis van Hem, Wien te kennen het eeuwige leven is, en van verzekerdheid van haar aandeel in Hem. „Dit was mij tot grote troost. Het was toen dat ik verlangde om ontbonden te worden en met Christus te zijn.”
Heerlijkmaking
Dat laatste, het verlangen om met Christus te zijn, blijft haar leven lang bij haar. Van haar kinderjaren (als ze „nog maar een jong kind is op de school van Christus”) tot aan haar sterven op 67-jarige leeftijd, is Jane Dawson bezet met het verlangen om heen te gaan: „Ik verlang naar die heerlijke tijd wanneer we elkaar, naar ik hoop, in de heerlijkheid zullen ontmoeten. Ik hoop dat niet één lid van het gezin zal achterblijven.”
Dat schrijft ze als ze elf jaar is. Tien jaar later zegt ze: „Als ik maar deel mag hebben aan Jezus, dan zal alles wel zijn.” En een maand voor haar overlijden, als ze 67 jaar is, schrijft ze: „O, hoe begerenswaardig is dat land waar onze omgang met elkaar volmaakt gelukzalig zal zijn, omdat ze dan voortkomt uit de onmiddellijke gemeenschap met de Zaligmaker.”
Op 2 december 1826, te middernacht, komt haar einde. Een van haar kinderen zegt dan: „Ze was haar plaats gaan innemen onder de schaduw van de Boom des levens – daarheen had haar gezegende geest zich vredig onttrokken. In de stilte van de nacht had een stem tot haar gefluisterd: „Uw strijd is vervuld; ga in, in de vreugde uws Heeren.””
Vele vrienden
In ”Wandel in de hemel” komen vele bekende namen voorbij, zoals die van de puritein John Flavel met zijn onvergetelijke uitspraken („Velen die we eenmaal in de hemel verwachten, zullen daar niet zijn”), en de predikantdichter Isaac Watts met zijn mooie liederen („Een zwakke heilige zal de slag winnen, al versperren dood en hel de weg”).
Vooral de naam van John Newton komt veelvuldig voor. Jane zegt over haar vriendschap met Newton: „Ik moet de Heere loven voor de vriendschap van mijn geëerde vriend, ds. Newton, die zo’n wonder van genade is. Zijn bekering en voorbeeldige leven zijn sinds vele jaren dienstig om de deugden van zijn Zaligmaker te verkondigen. (…) Zo is hij geschikt om een vriend van Gods volk te zijn.”
Over en weer schreven Newton en Dawson vele brieven. Ze hadden ook veel gemeen. In zijn levensbeschrijving (”Van slaaf tot predikant”, Utrecht, 1963) schrijft Newton over de band die er is tussen hen die de Heere vrezen: „Alle ware gelovigen wandelen naar dezelfde regel, hebben dezelfde bedoelingen. Het Woord van God is hun kompas, Jezus is beide hun Noordster en hun Zon der gerechtigheid; hun harten en aangezichten zijn alle naar Sion gekeerd.”
Dat beeld keert terug in het levensverhaal van Jane Dawson. In de brieven willen beiden „hun hart dicht bij de Heere houden”, hoewel ze ook moeten bekennen dat „zelfs een kleinigheid” hen daarvan kan weerhouden. „Het zekere, onfeilbare en enige geheim om nauw met Hem te wandelen, is: ootmoedig en als een klein kind te zijn, bevreesd om een enkele stap alléén te zetten, en ons zo bewust te zijn van strikken en gevaren om ons heen dat we voortdurend tot hem roepen om ons te ondersteunen, zodat we behouden zullen zijn.”
”Wandel in de hemel”
Bij uitgeverij Om Sions Wil verschijnt ”Wandel in de hemel”, met het levensverhaal van Jane Dawson (voor haar huwelijk Jane Flower). Ze werd geboren in 1759 en stierf in 1826. Ze trouwde met een rijke landheer, was rijk in de wereld, maar in haar hart een arme zondaar, die haar leven lang bleef uitzien naar het hemels Koninkrijk.
De originele titel van het boek luidt: ”The Life and Writings of Mrs. Dawson, of Lancaster” uit 1828. Die biografie was geschreven door William Carus Wilson, predikant van Whittington, een dorpje in het graafschap Lancaster. Wilson maakte daarbij gebruik van Janes originele dagboekaantekeningen en brieven. In deze levensbeschrijving zijn ook brieven van John Newton aan Jane Dawson opgenomen. ”Wandel in de hemel” (211 blz.; € 17,95) is in het Nederlands vertaald door Ruth Pieterman.